Выбрать главу

Robert Silverberg

Twee sterren

CAMILLA: U Heer, moet uw masker afleggen.

VREEMDELING: Werkelijk?

CASSILDA: Ja, het is tijd. We hebben allemaal onze vermomming afgelegd, behalve u.

VREEMDELING: Ik draag geen masker.

CAMILLA: (Ontzet, gaat dichtbij Cassilda staan.) Geen masker? Geen masker?

De Koning in ’t geel: Acte 1 — Scène 2.

Een

Het lied dat de neuronen zongen

‘Pijn is instructief,’ zei Duncan Chalk hijgend.

Over kristallen treden ging hij omhoog langs de oostelijke muur van zijn kantoor. Hoog boven hem bevond zich zijn gepolitoerde bureau, het verzonken communicatiepaneel vanwaaruit hij zijn imperium regeerde. Het zou voor Chalk een klein kunstje geweest zijn om met de gravitron naar boven te zweven, maar elke ochtend legde hij zich op om zelf naar boven te klimmen.

Een uiteenlopend gezelschap secondanten vergezelde hem. Leontes d’Amore, met de beweeglijke chimpanseelippen; Bart Aoudad; Tom Nikolaides, opvallend door zijn schouders. En nog anderen. Maar Chalk was, nu hij de les van de pijn voor de zoveelste keer leerde, het middelpunt van de groep.

Vlees bewoog zich lillend en golvend aan zijn lichaam. Binnenin die grote homp lagen de witte funderingen van bot, hevig verlangend naar bevrijding. Zeshonderd pond vlees omvatte Duncan Chalk. Het omvangrijke lederachtige hart pompte wanhopig leven in de massieve ledematen. Chalk klom. De weg draaide en wond zich veertig voet langs de muur omhoog naar de troon boven. Langs de route gloeiden grillige formaties thermoluminiserende zwammen gretig op; roodgevlekte gele asters zonden vibraties uit van warmte en licht.

Buiten was het winter. Losse wolkjes versgevallen sneeuw dartelden door de straten. De loodkleurige hemel begon net te reageren op de ochtendionisatie die de geweldige dagmasten er in hadden uitgegoten. Chalk steunde. Chalk klom.

Aoudad zei: ‘Over 11 minuten komt die idioot hier, meneer. Dan geeft hij een voorstelling.’

‘Ik zie er niet zoveel in op ’t ogenblik,’ zei Chalk. ‘Maar ik zal hem in elk geval ontvangen.’

‘Misschien zouden we hem kunnen martelen,’ stelde de sluwe d’Amore op vleiende toon voor. ‘Misschien dat dan zijn getallentalent nog beter tot zijn recht komt.’

Chalk spuugde. Leontes d’Amore week achteruit alsof er een golf zwavelzuur op hem afkwam. Het klimmen ging verder. Bleke vlezige handen strekten zich uit om glanzende stangen vast te grijpen. Spieren spanden en trilden onder de lagen vet Chalk gunde zich nauwelijks enige rust terwijl hij zich naar boven spoedde.

De signalen van pijn binnenin hem maakten hem duizelig en verrukten hem tegelijkertijd. Gewoonlijk prefereerde hij te lijden door middel van anderen, maar nu was ’t ochtend, en de muur vormde nu zijn uitdaging. Omhoog. Omhoog. Naar de zetel van de macht. Hij klom, tree na tree na tree, terwijl zijn hart protesteerde, zijn ingewanden van plaats veranderden onder het vleespantser, zijn lendenen trilden, zijn botten zelf doorbogen onder hun last.

In zijn nabijheid wachtte de lichtogige jakhals. Wat zou er gebeuren als hij zou vallen? Er zouden er tien van hen nodig zijn om hem weer op het looppad te tillen. Wat zou er gebeuren als zijn krampachtig bonzende hart op hol sloeg? Wat zou er gebeuren als zijn ogen verglaasden terwijl zij toekeken?

Zouden zij er zich over verheugen als zijn macht in de lucht vervloog?

Zouden zij blijdschap voelen als hij zijn houvast verloor en zijn ijzeren greep over hun leven verslapte?

Natuurlijk. Natuurlijk. Chalk’s dunne lippen vertrokken zich in een koude glimlach. Hij had de lippen van een slank iemand, de lippen van een bedoeïen die tot op het bot door de zon verbrand was. Waarom waren zijn lippen niet dik en week?

De zestiende trede daagde op. Chalk greep hem. Zweet stroomde uit zijn poriën. Hij aarzelde even, terwijl hij zijn gewicht met grote moeite verlegde van de bal van de linkervoet naar de hiel van de rechter. Het was niet zo leuk om een voet te zijn van Duncan Chalk. Een ogenblik lang werd er een bijna niet meer te meten spanning uitgeoefend op Chalk’s rechter enkel. Toen deed hij de verlossende stap voorwaarts, terwijl hij zijn hand met een woeste hakkende beweging neerzette op de laatste trede, en zijn troon opende zich verheugd voor hem.

Chalk zonk in de zetel die op hem wachtte en voelde hoe deze zich aan het werk zette om hem tot rust te laten komen. Diep in de bekleding begonnen microscopische handjes hem te masseren en te kneden. Onzichtbare sponsachtige draden kropen onder zijn kleren om het zweet op te zuigen van de heuvels en valleien van zijn vlees. Verborgen naalden gleden door het epithelium en spoten hem weldadige vloeistoffen in. Het gebonk van zijn overbelaste hart week voor een gestadig gemurmel. Spieren die door de spanning waren verstrengeld en verwrongen kwamen weer glad te liggen.

Chalk glimlachte. De dag was begonnen; alles was goed.

Leontes d’Amore zei: ‘Het verbaast me, meneer, hoe gemakkelijk die klim u afgaat.’

‘Denk je dat ik te dik ben om me te bewegen?’

‘Meneer, ik —’

‘Het fascinerende van iets wat moeilijk is,’ zei Chalk. ‘Dat laat de wereld om zijn as draaien.’

‘Ik haal de idioot,’ zei d’Amore.

‘De idioot-savant,’ verbeterde Chalk hem. ‘Ik heb geen belangstelling voor idioten.’

‘Natuurlijk. De idioot-savant. Natuurlijk.’

D’Amore glipte weg door een iriserende nis in de achtermuur. Chalk leunde achterover en vouwde zijn armen over het naadloze oppervlak van borst en buik. Hij keek uit over de gapende ruimte van de kamer. Deze was hoog en diep, een open ruimte van geweldige afmetingen waardoor glimwormen zweefden. Chalk had een oud zwak voor lichtgevende organismen. Laat ’t licht zijn, licht zijn, licht zijn; als hij er tijd voor had gehad, zou hij ’t misschien voor elkaar hebben gekregen dat hij zelf licht uitstraalde.

Ver beneden hem op de vloer van de kamer waar Chalk was geweest toen hij zijn dagelijkse klim begon, bewogen zich gestalten in nijvere patronen, bezig Chalk’s werk te doen. Achter de muren van de kamer waren nog andere kantoren, die met zijn allen het achthoekige gebouw, waarvan dit het centrum was, raatvormig verdeelden. Chalk had een superbe organisatie opgebouwd. In een groot en onverschillig universum had hij een behoorlijk omvangrijk privéplekje gehouwen, want de wereld vermaakte zich nog steeds met pijn. Nu de heerlijk morbide sensatie van het zich voorstellen van details van massamoorden, oorlogen, vliegtuigongelukken en dergelijke zaken grotendeels tot het verleden behoorde, had Chalk zich zeer bekwaam opgeworpen om sterkere, meer extreme en meer rechtstreekse surrogaten te verschaffen. Hij werkte hard, zelfs nu, om velen genot te brengen, pijn bij enkelen, genot en pijn tegelijkertijd bij zich zelf.

Door een toevallige samensmelting van erfelijke factoren was hij op een unieke manier berekend op zijn taak: een op pijn reagerende, zich met pijn voedende emotie-eter, afhankelijk van zijn portie rauwe angst zoals anderen afhankelijk zijn van hun portie brood en vlees. Hij was de ultimate vertegenwoordiger van de smaak van zijn publiek en als geen ander in staat om de innerlijke behoeften van zijn grote publiek te bevredigen. Maar hoewel zijn eetlust met de jaren was afgenomen, was hij toch nog steeds niet voldaan. Nu baande hij zich een weg door de emotionele feestmalen die hij aanrichtte, een vers brokje hier, een bloedige pudding van zinnen daar, zijn eetlust bewarend voor de meer groteske vormen van wreedheid, altijd zoekend naar nieuwe, en verschrikkelijk oude, sensaties.

Zich tot Aoudad wendend zei hij: ‘Ik denk niet dat de idioot-savant veel waard is. Hou jij nog steeds de ruimteman Burris in ’t oog?’

‘Elke dag, meneer.’ Aoudad was tanig en had levenloze grijze ogen en een betrouwbare blik. Zijn oren waren bijna puntig. ‘Ik hou de wacht over Burris.’