Выбрать главу

‘En jij, Nick? Dat meisje?’

‘Ze is saai,’ zei Nikolaides. ‘Maar ik hou haar in ’t oog.’

‘Burris en dat meisje…’ mijmerde Chalk. ‘De som van twee soorten wrok. We hebben behoefte aan een nieuw project. Misschien… misschien…’

D’Amore dook weer op uit de muur die recht tegenover hem lag, staand op een glijdend podium. De idioot-savant stond in alle rust naast hem. Chalk boog zich naar voren, waarbij de ene buikplooi zich over de andere vouwde. Hij veinsde belangstelling.

‘Dit is David Melangio,’ zei d’Amore.

Melangio was veertig jaar oud, maar zijn hoge voorhoofd vertoonde geen rimpel en zijn blik was net zo vol van vertrouwen als die van een kind. Hij zag er bleek en vochtig uit, als iets dat uit de aarde kwam. D’Amore had hem in stijl aangekleed met een flonkerende mantel, doorschoten met metaaldraden, maar het had een grotesk effect op hem; de gratie en waardigheid van het kostbare kledingstuk gingen verloren, en het resultaat was alleen dat Melangio’s blanke, kinderlijke onschuld nog beter uitkwam.

Onschuld was geen artikel waarvoor het publiek een behoorlijke prijs overhad. Dat was Chalk’s zaak: het publiek te voorzien van wat het vroeg. Maar onschuld samengevoegd met iets anders zou misschien de huidige behoefte opvullen.

Chalk speelde met de computerknop bij zijn linkerhand en zei: ‘Goedemorgen David. Hoe voel je je vandaag?’

‘Het heeft vannacht gesneeuwd. Ik hou van sneeuw.’

‘De sneeuw zal dadelijk verdwenen zijn. De machines zijn ’t aan het smelten.’

‘Ik wou dat ik in de sneeuw kon spelen.’ Verlangend.

‘Je zou verkillen tot op het bot,’ zei Chalk. ‘David, welke dag was het op 15 februari 2002?’

‘Vrijdag.’

‘20 april 1968?’

‘Zaterdag.’

‘Hoe weet je dat?’

‘Dat is gewoon zo,’ zei Melangio eenvoudig.

‘De dertiende president van de Verenigde Staten?’

‘Fillmore.’

‘Wat doet de president?’

‘Hij woont in het Witte Huis.’

‘Ja, dat weet ik,’ zei Chalk goedig, ‘maar wat zijn z’n plichten?’

‘Om in ’t Witte Huis te wonen. Soms laten ze hem eruit.’

‘Welke dag van de week was het op 20 november 1891?’

‘Vrijdag.’ Ogenblikkelijk.

‘En in het jaar 1811, in welke maand viel de vijfde op maandag?’

‘Alleen in augustus.’

‘Wanneer valt de volgende 29 februari op een zaterdag?’

Melangio giechelde. ‘Dat is al te makkelijk. We hebben maar eens in de vier jaar 29 februari, dus —’

‘Okee. Verklaar me het verschijnsel van een schrikkeljaar,’ zei Chalk.

Niets.

‘Weet je niet waarom dat zo is, David?’

D’Amore zei: ‘Hij kan u over negenduizend jaar welke datum dan ook geven, meneer, te beginnen vanaf het jaar 1. Maar uitleggen kan hij niets. Laat hem iets zeggen over weerberichten.’

Chalk’s dunne lippen krulden zich. ‘Vertel me iets over 14 augustus 2031, David.’

De hoge piepstem antwoordde: ‘Koel in de ochtend, temperatuur stijgend tot honderddrie aan de oostkust tegen tweeën ’s middags toen de thermostaten aansloegen. Om zeven uur’s avonds was de temperatuur gedaald tot tweeëntachtig, en dit bleef zo tot na middernacht. Toen begon het te regenen.’

‘Waar was je die dag?’ vroeg Chalk.

‘Thuis bij mijn broer en mijn zus en mijn moeder en mijn vader.’

‘Was je die dag gelukkig?’

‘?’

‘Heeft iemand je op die dag pijn gedaan?’ zei Chalk.

Melangio knikte. ‘Mijn broer sloeg me hier, op mijn kin. Mijn zuster heeft me aan mijn haren getrokken. Mijn moeder dwong me chemifix bij het ontbijt te eten. Toen ging ik buiten spelen. Een jongen gooide een steen naar mijn hond. Toen —’

De stem was emotieloos. Melangio vertelde even vanzelfsprekend over de verschrikkingen van zijn jeugd alsof hij de datum van de derde dinsdag van september van het jaar 1794 noemde. Toch lag er onder het glasachtige oppervlak van voortgezette kinderlijkheid wezenlijke pijn. Chalk voelde het. Hij liet Melangio doorpraten, hem van tijd tot tijd aanmoedigend met gerichte vragen.

Chalk’s oogleden sloten zich. Het was op die manier gemakkelijker om zijn antennes te richten, om het substraat van leed dat zijn leven leidde achter David Melangio’s hersenkronkels te bereiken en op te zuigen. Oud en klein verdriet vloeide als golven door de kamer: een dode goudvis, een schreeuwende vader, een naakt meisje dat zich met zwoegende rozegepunte borsten omdraaide om dodelijke woorden uit te spreken. Alles was aanwezig, alles was toegankelijk: de rauwe, verminkte ziel van David Melangio, veertig jaar oud, een menselijk eiland, stevig ommuurd om de stormachtige zee rondom hem buiten te sluiten.

Na lange tijd hield de woordenstroom op. Chalk had voor dit moment genoeg voeding opgenomen; het vermoeide hem om Melangio’s knoppen in te drukken. Hij maakte er een eind aan door terug te keren naar de vreemde geheugengaven van de idioot-savant.

‘David, onthoud de volgende cijfers: 96748759.’

‘Ja.’

‘En deze: 32807887.’

‘Ja.’

‘En ook: 333141187698.’

Melangio wachtte. Chalk zei: ‘Nu, David.’

De cijfers kwamen in een ononderbroken stroom naar buiten.

‘9674875932807887333141187698.’

‘David, hoeveel is zeven maal twaalf?’

Een moment stilte. ‘Vierenzestig?’

‘Nee. Trek negen van zestien af.’

‘Tien?’

‘Als je de hele kalender van boven naar beneden en van voor naar achter uit je hoofd kunt leren, waarom kan je dan niet rekenen?’

Melangio glimlachte innemend. Hij zei niets.

‘David, vraag je je ooit af waarom je zo bent als je bent?’

‘Als wat?’ vroeg Melangio.

Chalk was tevreden. Het enige genot dat er uit David Melangio te krijgen viel was van een laag niveau. Chalk had zijn milde brokje genot voor de ochtend binnen, en het gezichtsloze publiek zou wel een vleugje amusement ontdekken in Melangio’s buitennissige vermogen om data, getallen en weerberichten te kunnen spuien. Maar niemand zou werkelijk voeding uit David Melangio krijgen.

‘Dank je wel, David,’ zei Chalk op een toon waaruit duidelijk bleek dat hij kon gaan.

DAmore stond erbij alsof hij een pak slaag had gekregen. Zijn wonderkind had de grote man niet versteld doen staan en d’Amore’s toekomstige welzijn was afhankelijk van het feit dat hij hier herhaaldelijk indruk maakte. Degenen die dat niet deden bleven gewoonlijk niet lang in Chalk’s dienst. Het podium in de muur week terug, d’Amore en Melangio met zich meevoerend.

Chalk bekeek aandachtig de glimmende ringen die gebed lagen in de vetranden van zijn korte, dikke vingers. Vervolgens leunde hij achterover en sloot zijn ogen. Hij zag voor zijn geest een beeld van zijn lichaam dat samengesteld was uit concentrische ringen, als een ui, maar dan elke laag van zijn buurlaag gescheiden door een vliesje kwik. De afzonderlijke lagen van Duncan Chalk schoven en gleden over elkaar heen, zeer soepel, en ze bewogen langzaam terwijl het kwik meegaf onder de druk en wegvloeide door duistere kanalen…

Tegen Bart Aoudad zei hij: ‘We moeten de ruimteman een beetje intensiever onderzoeken.’

Aoudad knikte. ‘Ik zal de verborgen camera’s bewaken, meneer.’

Tegen Tom Nikolaides zei Chalk: ‘En het meisje. Dat trieste meisje. We gaan een experiment doen. Synergie. Katalyse. Breng ze samen. Wie weet? Misschien kunnen we een beetje pijn te voorschijn brengen. Het een of andere menselijke gevoel. Nick, er valt lering uit pijn te trekken. Het leert ons dat we leven.’

‘Die Melangio,’ zei Aoudad, ‘die schijnt zijn pijn niet te voelen. Hij registreert ‘t, hij prent ’t in zijn hersens. Maar hij voelt ’t niet.’

‘Precies,’ zei Chalk. ‘Dat is mijn hele punt. Hij kan niets voelen, alleen maar opslaan en weer afdraaien. De pijn is er, genoeg zelfs. Maar bereiken kan hij ’t niet.’