Выбрать главу

‘Hoor ik daar niet een beetje zelfmedelijden in je stem?’

‘En wat dan nog? Wat dan nog?’

‘Een verschrikkelijke stem, een die ik je nooit heb geleerd.’

Burris kon niet meer transpireren, maar een wolk stoom verscheen boven elk van zijn nieuwe uitwasemingsporiën. Hij staarde gebiologeerd naar zijn vroegere ik. Met zachte stem zei hij:

‘Weet je wat ik wou? Dat ze jou te pakken kregen en precies bij jou deden wat ze bij mij hebben gedaan. Dan zou je ’t begrijpen.’

‘Minner, Minner, dat is al gebeurd bij mij! Ecce homo! Daar lig je om te bewijzen dat ik ’t doorgemaakt heb!’

‘Nee. Daar sta je om te bewijzen dat ’t niet zo is. Je gezicht. Je pancreas. Je lever en je longen. Je huid. Het doet pijn, het doet pijn — het doet mij pijn, niet jou!’

De verschijning glimlachte vriendelijk. ‘Wanneer is dat medelijden met jezelf gekomen? Dat is een nieuwe ontwikkeling, Minner.’

Burris mompelde boos: ‘Misschien heb je gelijk.’ Zijn ogen zwierven opnieuw soepel van muur tot muur. Hij mompelde: ‘Ze houden me in ’t oog, dat is ’t vervelende.’

‘Wie doet dat?’

‘Hoe zou ik dat weten? Ogen. Telelenzen in de muren. Ik heb ze proberen op te sporen, maar het heeft geen zin. Twee moleculen in doorsnee — hoe moet ik die ooit vinden? En ze zien me.’

‘Laat ze dan kijken. Er is niets waar je je over zou moeten schamen. Je bent. noch knap, noch lelijk. Er is wat jou betreft geen aanknopingspunt. Ik denk dat ’t tijd wordt dat je weer eens naar buiten gaat.’

‘Jij hebt gemakkelijk praten,’ beet Burris hem toe. ‘Naar jou staart er niemand.’

‘Jij staart mij op dit moment toch aan.’

‘Inderdaad,’ gaf Burris toe. ‘Maar je weet waarom.’

Met een bewuste inspanning bracht hij de fase-ommekeer op gang. Zijn ogen moesten wennen aan het licht in de kamer. Hij had geen retina’s meer, maar de pupillen

plaatjes die tegen zijn hersens lagen gebed voldeden redelijk.

Hij keek naar zijn vroegere ik.

Een lange man, breedgeschouderd en vierkant, tamelijk gespierd en met dik zandkleurig haar. Zo was hij geweest. Zo was hij nu nog. De vreemde chirurgen hadden de fundamentele structuur intact gelaten. Maar al het andere was veranderd.

Het visioen van zijn ik die voor hem stond had een bijna even breed als lang gezicht met uitstekende jukbeenderen, kleine oren en ver uit elkaar liggende donkere ogen. Hij had ’t soort lippen die zich al vlug in een tamelijk nerveuze lijn opeenklemmen. Zijn huid was licht gestippeld met sproeten; bijna overal was hij bedekt met fijn goudblond haar. Het effect daarvan was van een routineuze mannelijkheid: iemand die over enige kracht beschikte, enige intelligentie en enige handigheid bezat, iemand die in een groep niet opviel door de een of andere in ’t oog lopende positieve kwaliteit, maar door de gratie van zijn totale constellatie van onopvallende positieve eigenschappen. Succes met de vrouwen, succes met andere mannen, succes in zijn beroep — al die dingen samen vergezelden een dergelijke triomfantelijke en niet-spektakulaire aantrekkelijkheid.

Dat alles was nu weg.

Burris zei kalm: ‘Het ligt niet in mijn bedoeling om de schijn van zelfmedelijden op te wekken. Sla me als ik jammer. Maar herinner je je de momenten waarop we mensen zagen met een bochel? Iemand zonder neus? Een meisje dat in zichzelf opgevouwen lag zonder nek en met een halve arm? Gedrochten? Slachtoffers? En we vroegen ons af hoe ’t zou zijn als je wanstaltig was.’

‘Je bent niet wanstaltig, Minner. Alleen maar anders.’

‘Stik in je smerige semantiek! Ik ben iets waar iedereen nu naar staart. Ik ben een monster. In één klap ben ik jouw wereld uitgestapt en in de wereld beland van de gebochelden. Ze weten verdomd goed dat ze niet aan al die ogen kunnen ontsnappen. Ze leiden niet langer meer een onafhankelijk bestaan en ze raken verstrikt in het feit van hun eigen misvormingen.’

‘Je bent aan ’t projecteren, Minner. Hoe kan je dat nou weten?’

‘Omdat ’t met mij gebeurt. Mijn hele leven draait nu om ’t punt van wat de Dingen met me gedaan hebben. Ik heb geen andere existentie. Dat is het centrale feit, het enige feit. Hoe kan iemand de danser onderscheiden van de dans? Ik kan ’t niet. Als ik ooit naar buiten ga, sta ik constant te kijk.’

‘Een gebochelde heeft een heel leven om aan zichzelf te wennen. Hij vergeet zijn rug. Jij bent hier nog maar net mee bezig. Heb geduld, Minner. Je komt er wel mee in ’t reine. Je vergeeft die starende ogen nog wel.’

‘Maar over hoelang? Hoelang?

Maar de verschijning was verdwenen. Burris worstelde zich door verscheidene lagen van visioenen heen, zoekend naar zijn kamer, en hij was weer met zichzelf alleen. Hij ging rechtop zitten en voelde de naalden in zijn zenuwgestel prikken. Er was geen beweging mogelijk zonder het omhulsel van ongemakken en pijn. Zijn lichaam vergezelde hem nog steeds.

Hij stond op in één enkele vloeiende beweging… Dit nieuwe lichaam brengt me wel pijn, zei hij tegen zichzelf, maar het is efficiënt. Ik moet zien dat ik er van ga houden. Hij rekte zich uit in het midden van de kamer.

Zelfmedelijden is fataal, dacht Burris. Ik moet daar niet in verdrinken. Ik moet in ’t reine komen met alles. Ik moet me aanpassen.

Ik moet naar buiten.

Ik was sterk, en niet alleen maar fysiek. Is al mijn kracht — die kracht — nu verdwenen?

Binnenin hem kronkelden slangen in en uit elkaar. Nietige afsluitkraantjes lieten mysterieuze hormonen in hem vrij. De kamers van zijn hart voerden een ingewikkelde dans uit.

Ze slaan me gade, dacht Burris. Laat ze maar kijken! Laat ik ze waar voor hun geld geven!

Met een wilde handbeweging stelde hij de spiegel in werking en aanschouwde zijn eigen naakte lichaam.

Drie

Onderaards gerommel

Aoudad zei: ‘Als we eens ruilden? Jij bespioneert Burris, en ik dat meisje. Nou?’

‘Niks.’ Nikolaides gooide de laatste medeklinker er sissend uit. ‘Chalk gaf haar aan mij, hem aan jou. Ze is trouwens verschrikkelijk saai. Waarom dan ruilen?’

‘Ik heb genoeg van hem.’

‘Behelp je met hem,’ adviseerde Nikolaides. ‘Nare dingen versterken je karakter.’

‘Je hebt te lang naar Chalk geluisterd.’

‘Hebben we dat niet allemaal gedaan?’

Ze lachten. Er zou geen ruil van verantwoordelijkheid plaatsvinden. Aoudad rukte aan een knop en het voertuig waar ze in reden ging met een ruk over van het ene controlesysteem op het andere. Het begon met een snelheid van honderdvijftig mijl per uur noordwaarts te rijden.

Aoudad had het voertuig zelf ontworpen, voor Chalk’s eigen gebruik. Het was een schoot, min of meer, gevoerd met zachte warme roze schuimvezels en uitgerust met alle soorten comfort op gravitronen na. Chalk had er kort geleden genoeg van gekregen en was er niet op tegen dat zijn ondergeschikten er gebruik van maakten. Aoudad en Nikolaides reden er vaak in. Allebei beschouwden ze zichzelf als Chalk’s naaste medewerker; allebei beschouwden ze de ander in stilte als een hielenlikker. Het was een nuttig wederzijds zelfbedrog.

De kunst was om voor jezelf ’t een of andere bestaan te creëren onafhankelijk van Duncan Chalk. Chalk eiste de meeste uren van de dag op en schrok er ook niet voor terug om je in je slaap te gebruiken als hij kon. Toch was er altijd een fragment van je leven waarin je losstond van de dikke man en jezelf beschouwde als een afgerond, zichzelf besturend menselijk wezen. Voor Nikolaides lag het antwoord in fysieke inspanning: varen over meren, klimmen naar de rand van een kokende zwavelspuwende vulkaan, zweefvliegen, woestijnen bedwingen. Aoudad had ook zijn keus laten vallen op inspanning, maar dan van een lieflijker soort; met gespreide benen en teen tegen teen zouden zijn vrouwen een brug vormen die meerdere continenten omspande. D’Amore en de anderen hadden hun eigen individuele wijkplaatsen. Chalk verslond degenen die dat niet hadden.