Выбрать главу

Een project. Een onderneming. Een samenvoegen van twee lijdende menselijke wezens. Maar waren het wel menselijke wezens? Dat waren ze geweest, eens. De grondstof waaruit ze waren gevormd was menselijk. Een spermatoïde, een ovum, een reeks erfelijke factoren. Een huilend kind. Tot zover is alles in orde. Een jongetje, een meisje, schone leien die nog door de griffel van het leven beschreven moeten worden. Het leven was hard aangekomen voor die twee.

Minner Burris. Ruimteman. Intelligent, krachtig, ontwikkeld. Op een vreemde wereld gegrepen en tegen zijn wil getransformeerd in iets monsterlijks. Burris zat in de put over wat er van hem was geworden, natuurlijk. Iemand van minder formaat zou er kapot aan gegaan zijn. Burris was er alleen maar door gebogen. Dat was interessant en prijzenswaardig. Chalk wist wat het publiek uit het verhaal van Minner Burris kon halen. Maar Burris leed ook. Dat was voor Chalk zelf belangwekkend.

Lona Kelvin. Meisje. Vroeg wees geworden, een pupil van de staat. Niet knap, maar de jaren van volwassenheid lagen immers nog voor haar en ze zou nog kunnen rijpen. Onzeker, moeilijk ten opzichte van mannen en niet erg slim. (Of was ze slimmer dan ze voor haarzelf durfde te laten blijken, vroeg Chalk zich af?) Ze had iets gemeen met Burris. De wetenschapsmensen hadden ook haar te pakken gehad: geen griezelige vreemde Dingen, maar vriendelijke, welwillende, boven de partijen staande en verheven abstracties in witte labjassen, die zonder Lona pijn te doen slechts enkele onnodige objecten hadden geleend die in haar lichaam lagen opgeslagen en die hadden gebruikt voor een experiment. Dat was alles. En nu waren Lona’s honderd baby’s in hun glanzende plastic schoten aan het ontspruiten. Waren ontsproten? Ja. Al geboren. In Lona een bepaalde leegte achterlatend. Ze leed.

Het zou een menslievende daad zijn, besloot Chalk, om dat lijdende tweetal bij elkaar te brengen.

‘Stuur Bart naar me toe,’ zei hij tot zijn stoel.

Aoudad kwam onmiddellijk binnen, alsof hij zich op wielen voortbewoog, alsof hij in de aangrenzende kamer met spanning had zitten wachten op precies dat verzoek. Hij was gespannen, hetgeen Chalk voldoening schonk. Lang geleden kon Aoudad met zichzelf toe en was hij behendig met zijn emoties, maar hij was afgetakeld, wist Chalk, onder de druk van lange jaren. Zijn gedwongen rokkenjagerij was daar een aanwijzing voor. Als je nu naar hem keek, zag je de schijn van kracht. De koele blik, de opeengeklemde lippen. Chalk voelde de onder de oppervlakte aanwezige uitstraling van angst en nervositeit. Aoudad wachtte.

Chalk zei: ‘Bart, kan je Burris onmiddellijk bij me brengen?’

‘Hij heeft zijn kamer in geen weken verlaten.’

‘Dat weet ik. Maar ’t heeft geen zin als ik naar hem toega. Hij moet weer onder de mensen komen. Ik heb besloten het project doorgang te laten vinden.’

Aoudad verried iets van zijn angst. ‘Ik ga hem een bezoek brengen, meneer. Ik ben er al enige tijd mee bezig hoe ik hem het beste kan benaderen. Ik zal hem motieven geven. Hij komt wel.’

‘Heb ’t nog niet over dat meisje.’

‘Nee. Beslist niet.’

‘Je handelt dit zaakje goed af, Bart. Ik kan op je vertrouwen. Dat weet je. Er staat heel wat op ’t spel, maar zoals altijd zul je ’t wel klaren.’

Chalk glimlachte. Aoudad glimlachte. Bij de een was die glimlach een wapen. Bij de ander een verdediging. Chalk voelde de uitstraling. Diep in hem traden zijn klieren in werking en hij reageerde op Aoudad’s onzekerheid met een schok van plezier. Achter de koele blik van Aoudad was te zien dat hij zich niet op zijn gemak voelde. Toch had Chalk de waarheid gesproken: hij had inderdaad vertrouwen in Aoudad’s handigheid wat betreft dit karweitje. Alleen Aoudad zelf had er geen vertrouwen in; en op die manier haalde Chalk de riem een ietsje aan. Chalk had dergelijke taktieken al vroeg geleerd.

Chalk zei: ‘Waar is Nick?’

‘Weg. Ik denk dat hij achter dat meisje aanzit.’ ‘Hij maakte gisteravond bijna een blunder. Het meisje was in de Arcade zonder behoorlijke bescherming. De een of andere dwaas betastte haar. Nick had geluk dat het meisje weerstand bood. Ik spaar haar nog wat.’

‘Ja. Natuurlijk.’

‘Niemand herkende haar, dat spreekt. Ze is vergeten. Haar jaar was verleden jaar en vandaag betekent ze niets meer. Toch,’ zei Chalk, ‘zit er een goed verhaal in haar. En als de een of andere stomme puber haar te pakken krijgt en haar bezoedelt, is het verhaal bedorven. Nick moet beter op haar letten. Dat zal ik hem nog wel zeggen. Zorg jij voor Burris.’

Aoudad ging haastig de kamer uit. Chalk zat voor zich uit te neuriën, hij vermaakte zich. Dit zaakje zou ’t wel doen. Het publiek zou ’t geweldig vinden als de romance opbloeide. Het geld zou binnenstromen. Natuurlijk, Chalk had weinig behoefte aan nog meer geld. Dat had hem eens gedreven, maar nu niet meer. Evenmin gaf hem ’t verkrijgen van grotere macht plezier. In weerwil van wat de gangbare theorieën zeiden had Chalk genoeg macht verzameld, zodat hij bereid was om die niet meer uit te breiden als hij datgene wat hij had maar kon behouden. Nee, het was iets anders, iets binnenin hem, waardoor zijn beslissingen werden gemotiveerd. Wanneer de liefde tot geld en de liefde tot macht beide bevredigd zijn, blijft de liefde tot liefde over. Chalk vond zijn liefde niet daar waar anderen hem vonden, maar hij had zijn behoeften. Minner Burris en Lona Kelvin konden deze behoeften vervullen, misschien. Katalyse. Synergie. Hij zou nog wel zien.

Hij sloot zijn ogen.

Hij zag zichzelf naakt, zwevend, glijdend door de blauwgroene zee. Hoge golven beukten tegen zijn zachte witte zijden aan. Zijn omvangrijke gestalte bewoog zich gemakkelijk, want hier heerste gewichtloosheid, door de bodem van de oceaan gedragen bogen zijn botten tenminste voor een keer niet voor de zwaartekracht. Chalk was snel hier. Hij zwom heen en weer, coquetteerde met zijn behendigheid in het water. Rondom hem stoeiden dolfijnen, inktvissen, zaagvissen. Langs hem bewoog zich de statige massa van een koningsvis, zelf geen dwerg, maar geheel in de schaduw gesteld door zijn glanzende immensiteit.

Chalk zag boten aan de horizon. Mannen die op hem af kwamen, hoog opgericht en met grimmige gezichten. Hij was nu een prooi. Hij liet een donderend gelach schallen. Toen de schepen naderbij kwamen draaide hij zich om en zwom er op af, daagde ze uit en noodde ze om te doen wat ze wilden. Hij zwom vlak onder de oppervlakte, wit-glimmend in het middaglicht. Water stroomde in cascaden van zijn rug.

Nu waren de schepen vlakbij. Chalk keerde. Machtige ledematen geselden het water; een schip werd hoog opgetild, veranderde in luciferhoutjes, plonsde zijn stribbelende lading mannen in het zoute water. Een krachtige beweging bracht hem buiten bereik van zijn achtervolgers. Hij blies een grote spuitende geiser om zijn triomf te vieren. Toen dook hij onder, vrolijk gestemd, op weg naar de diepten, en enkele ogenblikken later was zijn witheid verdwenen in een rijk waar het licht niet vermocht binnen te dringen.

Zes

Moeder, genade; laat me sterven

Je zou je kamer eens uit moeten gaan,’ stelde de verschijning vriendelijk voor. ‘Vertoon je aan de wereld. Ontmoet hem met opgeheven hoofd. Er is niets te vrezen.’

Burris kreunde. ‘Alweer jij? Kan je me niet met rust laten?’

‘Hoe kan ik je ooit verlaten?’ vroeg zijn andere ik.

Burris staarde door vlagen toenemende duisternis. Hij had zich deze dag driemaal gevoed, dus misschien was ’t nacht, hoewel hij dat niet wist en ’t hem ook niet kon schelen. Een lichtende nis verschafte hem al het voedsel waar hij om vroeg. De veranderaars van zijn lichaam hadden zijn spijsverteringssysteem verbeterd, maar ze hadden er geen fundamentele wijzigingen in aangebracht. Een kleine weldaad, vond hij; toch kon hij ’t nog met aards voedsel doen. God wist waar zijn enzymen nu vandaan kwamen, maar het waren dezelfde enzymen. Renine, pepsine, de lipasen, pancreas-amylase, trypsine, ptyaline, het hele vlijtige stelletje.