Выбрать главу

‘Wat maar?’

‘Maar misschien wil je het niet.’

‘Waarom niet?’

‘Alsjeblieft,’ zei Philos en zijn vleugels trilden van zijn ernst. ‘Wees niet boos op me. Je hebt vragen, dringende vragen. Dat weet ik. En wat ze zo dringend maakt is het feit dat je bepaalde antwoorden wilt horen. Als je die niet krijgt zul je steeds bozer worden, maar niet alle antwoorden zijn zoals jij ze hebben wilt. Anders zouden ze niet waar zijn. En er zijn vragen... die je niet stellen moet.’

‘Wie zegt dat?’

‘Jijzelf! Wanneer je ons beter kent, zul je toegeven dat je sommige vragen niet stellen moet.’

‘Ik doe het toch! Zul je ze beantwoorden?’

‘Als ik kan, natuurlijk.’ (Hier zat weer een grammatikale verschuiving. Zijn ‘als ik kan’ wilde zo ongeveer zeggen ‘als het mij mogelijk is’, maar misschien ook: ‘als ik mag’. Aan de andere kant — bedoelde hij soms dat hij alleen op zijn vraag zou reageren als hij het antwoord wist?) Charlie verdrong deze gedachte en stelde hem Vraag Een, een dringende.

‘Van hoe ver je bent gekomen? Hoe bedoel je dat?’

‘Precies zoals ik het zeg. Je haalde me uit het verleden. Hoe lang geleden?’

Philos keek oprecht teleurgesteld: ‘Ik weet het niet.’

‘Weet jij het niet? Of... weet niemand het?’

‘Volgens Seace...’

‘Je hebt blijkbaar gelijk,’ viel Charlie hem geërgerd in de rede. ‘Sommige vragen zullen moeten wachten. Tot ik Seace zie...’

‘Nu ben je weer boos.’

‘Niet waar. Ik ben nog steeds boos.’

‘Luister,’ zei Philos, terwijl hij zich voorover boog. ‘Wij zijn... nou ja, wij zijn een nieuw volk, wij Ledomieten. Je zult er alles van horen. Maar je kunt niet van ons verwachten dat onze tijdrekening dezelfde is als van jullie. En wat kan het je eigenlijk schelen hoelang geleden het met jouw wereld was afgelopen en de onze de enige was om verder te leven?’

Charlie werd doodsbleek. ‘Zei je... zei je... afgelopen?’

Bedroefd spreidde Philos zijn handen uit: ‘Je begrijpt natuurlijk...’

‘Wat moet ik begrijpen!’ snauwde Charlie en toen, klagend: ‘Maar... maar... Ik dacht dat iemand... zelfs heel oud...’ In een flits zag hij de gezichten voor zich van zijn moeder, Laura, Ruth.

‘Maar ik zei je toch dat je terug kunt, en weer worden waarvoor je geboren werd.’

‘Werkelijk?’ vroeg Charlie langzaam en hij keek als een kind dat het onmogelijke wordt beloofd — maar beloofd.

‘Ja,’ zei Philos, terwijl hij een gebaar om zich heen maakte. ‘Maar dan weet je alles, alles.’

‘Als ik maar thuis ben,’ antwoordde Charlie. ‘Daar gaat het om.’ Maar iets in hem keek naar een pas gevonden vonk van afgrijzen en beademde die, zodat hij steeds harder begon te gloeien. Het einde kennen. Weten wanneer het zou komen, hoe het zou komen, dat het werkelijk het einde was, het EINDE. Je ligt naast Laura’s warme lichaam en je weet het. Je koopt moeders ellendige krant waarvan ze ieder woord gelooft en je weet het. Je gaat naar de kerk (misschien wel vaak met deze wetenschap) en kijkt naar een trouwerij. De bruid loopt in verrukkelijk wit naast de bruidegom in zijn strakke pak en je weet het. Nu, op dit moment, in deze idiote wereld wilden ze hem alles vertellen. Hoe. Wanneer.

‘Ik zal je wat zeggen,’ barstte hij los. ‘Je stuurt me terug en zegt geen woord over het hoe, het waarom en het wanneer. Afgesproken?’

‘Je probeert te marchanderen? Wil je dan iets voor ons doen?’

‘Ik...’ Charlie stond met beide handen aan zijn ziekenhuisjas te frommelen. ‘Ik heb niets om te marchanderen.’

‘Jaweclass="underline" een belofte. Wil je ons een belofte doen en die houden?’

‘Als ik die belofte tenminste kan inlossen.’

‘Zeker, zeker. Luister maar: leer ons kennen. Wees onze gast. Leer Ledom tot in de grond kennen — zijn geschiedenis (veel is er niet!) zijn gewoonten, zijn godsdienst en bestaansreden.’

‘Dat duurt eeuwen!’

Philos schudde zijn donkere hoofd en zijn zwarte ogen schitterden: ‘Het duurt niet zo lang. Zodra wij voelen dat je ons werkelijk kent, zullen we je waarschuwen en dan staat het je vrij om terug te keren. Als je wilt, tenminste.’

Als? lachte Charlie ongelovig.

‘Ik denk inderdaad dat er een ‘als’ is,’ antwoordde Philos ernstig.

‘Laten we je voorstel eens nader bekijken, vriend,’ zei Charlie Johns even ernstig. ‘Die zin het duurt niet zolang bevalt me niet. Je kunt wel zeggen dat ik Ledom niet ken voor ik alle moleculen in alle oogappels heb geteld.’

Voor het eerst zag Charlie een uitdrukking van boosheid op een Ledoms gezicht. Maar Philos antwoordde rustig: ‘Wij zouden zoiets nooit doen. Omdat we het niet zouden kunnen, denk ik.’

‘Ik moet maar vertrouwen hebben,’ zei Charlie driftig. ‘En wat staat daar tegenover?’

‘Als je ons beter kent...’

‘Ik moet beloften doen voor ik jullie beter ken.’

Philos slaakte een zucht en lachte: ‘Je hebt gelijk — in jouw ogen dan. We zullen niet marchanderen. Maar onthoud: ik doe je een voorstel en wij zullen ons er aan houden. Als jij tijdens het onderzoek van ons en onze cultuur ziet dat wij je zo snel mogelijk helpen, moet je beloven om door te gaan. Wanneer wij vinden dat we je genoeg hebben laten zien om ons te leren kennen, zullen we alles in het werk stellen om je te laten terugkeren.’

‘En als ik die belofte niet geef?’

Philos haalde zijn schouders op: ‘Vermoedelijk zul je in ieder geval terugkeren tot waar je vandaan bent gekomen. Voor ons is het alleen belangrijk dat je ons leert kennen.’

Charlie keek diep in de zwarte ogen. Zij leken volkomen argeloos en hij vroeg: ‘Mag ik overal heen? Alles vragen?’

Philos knikte.

‘En krijg ik overal antwoord op?’

‘Voor zover mogelijk is.’

‘Hoe meer vragen ik stel, hoe meer plaatsen ik bezoek, hoe meer ik zie, des te vlugger kan ik vertrekken?’

‘Precies.’

‘Hoe is het mogelijk,’ zei Charlie Johns tegen Charlie Johns. Hij stond op, liep de kamer door en ging weer zitten. ‘Luister,’ zei hij tegen Philos, die hem had gadegeslagen. ‘Voor ik je riep zat ik na te denken en toen kwam ik op drie belangrijke vragen. Toen wist ik natuurlijk nog niet wat ik nu weet — dat jullie wilden samenwerken.’

‘Kom er mee voor de dag.’

‘Vraag Een kunnen we overslaan, want die ging over mijn verleden — uit welk verleden kom ik?’ Hij stak vlug zijn hand op. ‘Geef er geen antwoord op. Ik wil het niet weten.’

‘Maar...’

‘Ik zal je vertellen waarom. Misschien zou ik daardoor gaan begrijpen wanneer het eind kwam en dat wil ik voor geen goud weten. Als ik er over nadenk, moet ik toegeven dat het weinig verschil maakt. Als ik terugga... zeg, ben je er zeker van dat ik terugkeer tot de tijd en plaats waar ik vandaan ben gekomen?’

‘Zo ongeveer wel, ja.’

‘In dat geval kan het me weinig schelen of dat één of tienduizend jaar geleden is. Als ik terug ben, zie ik dus ook mijn vrienden weer terug.’

‘Ja.’

‘Goed. Vraag Een is dus afgehandeld. Vraag Drie eigenlijk ook, want ik weet nu wat ik hier doe. Blijft over Vraag Twee: Waarom ik? En niet iemand anders? Of namen jullie een steekproef en pakten jullie de eerste de beste? Of heb ik iets dat jullie nodig hebben? Of... of deden jullie het om een daad van mij te voorkomen?’

‘Ik zal al die vragen proberen te beantwoorden,’ zei Philos, die enigszins koel op zijn heftigheid reageerde. ‘Ten eerste: we wilden inderdaad niemand anders hebben dan jou. Ten tweede: het ging om een specialiteit die je hebt. En tenslotte: hoe zullen door dit alles je daden in de toekomst beïnvloed worden?’

‘Je bedoelt,’ zei Charlie nadenkend, ‘dat ik anders zal worden?’

‘Doordat je ons hebt leren kennen?’ vroeg Philos, vriendelijk lachend. ‘Dacht je nu werkelijk dat je hierdoor wezenlijk aangetast zou kunnen worden?’