Выбрать главу

Het waren vreemde woorden, maar hij verstond ze alsof ze in zijn eigen taal gesproken waren. Hij wist zelfs het verschil. De structuur was anders en vertaald betekende het zoiets als ‘Jij [tweede persoon enkelvoud, maar zonder intimiteit of formaliteit, maar wel met vriendschap en eerbied als voor een oude oom] begrijpt [een werkwoordsvorm zonder emotionele of psychische ondergrond] me [een ‘me’ dat hulpvaardige leiding impliceerde van bijvoorbeeld een raadgever of gids en niet van een superieur] Charlie.’ Hij was zich volkomen bewust van de betekenis van de woorden, en dat hij eventueel in zijn eigen taal kon antwoorden. Dat kon, want hij was niets kwijt; hij had er alleen iets bij gekregen.

Hij voelde zich... prettig. Hij voelde zich alsof hij slaap gemist had, een beetje schaapachtig ook door de innerlijke wetenschap dat zijn verontwaardiging even zinloos als zijn angst was geweest. Deze mensen hadden hem niet belachelijk willen maken en zouden hem niet willen kwetsen.

‘Ik ben Seace,’ zei de rode badjas. ‘Versta je me.’

‘O ja!’

‘Spreek alsjeblieft Ledoms.’

Charlie herkende de naam. Het was de naam van de taal, het land en de mensen. In de nieuwe taal antwoordde hij verwonderd: ‘Ik kan het spreken!’ Hij was zich bewust van een merkwaardig accent. Het Ledoms was een mooie, welluidende taal. In een flits herinnerde hij zich zijn verrukking toen hij als kind op een schrijfmachine een vel papier met schrijfschrift zag staan. De letters stonden op een volkomen natuurlijke manier achter elkaar, even sierlijk met elkaar verbonden als de lettergrepen van het Ledoms. Ze vulden je mond en je moest ze uitspreken of je ze proefde. ‘Ik kan het spreken!’ riep Charlie Johns en allemaal feliciteerden zij hem. Hij had zich maar eenmaal in zijn leven zo gelukkig gevoeld als nu: toen hij op zijn zevende in een jongenskamp was en hij zijn eerste slagen zwom.

Seace nam hem bij de bovenarm en hielp hem overeind, zodat hij kon zitten. Zij hadden hem gekleed in een soort ziekenhuisjas. Hij keek naar Seace (hij herinnerde zich nu dat hij meerdere malen ‘Ik ben Seace!’ had gezegd sinds zijn aankomst) en hij lachte, lachte werkelijk, voor de eerste keer in deze vreemde wereld. Er steeg weer een gemurmel van blijdschap op.

Seace wees op de man in het oranje. ‘Mielwis,’ stelde hij voor. Mielwis kwam naar hem toe en zei: ‘We zijn blij dat je bij ons bent.’

‘En dit is Philos,’ vervolgde Seace. De man in de bespottelijke blauwe broek knikte en lachte. Hij had een scherp gezicht vol humor en schitterende zwarte ogen, die misschien een hoop verborgen hielden.

‘Dit zijn Nasive en Grocid.’

De groen geklede mannen begroetten hem en Grocid zei: ‘Je bent onder vrienden. We willen dat je dit, voor alles, begrijpt.’

Mielwis, de lange, die de ander met een ontastbaar aureool van eerbied scheen te omringen, zei: ‘Ja, dat moet je geloven. Vertrouw ons. En... als je iets wilt, vraag het dan.’

In een harmonieus koor bevestigden zij dit allemaal.

Charlie bevochtigde zijn lippen en zei onzeker: ‘Ik zou, geloof ik... het liefst van alles wat inlichtingen willen hebben.’

‘Vraag maar. We zullen je alles vertellen wat je weten wilt,’ antwoordde Seace.

‘In de eerste plaats: waar ben ik?’

Mielwis, die wachtte tot de anderen hem het woord gaven, zei: ‘Je bent in Geneeskunde.’

‘Dit gebouw heet Geneeskunde,’ legde Seace uit. ‘Het andere gebouw, waar we vandaan kwamen, is Wetenschap.’

Grocid voegde er eerbiedig aan toe: ‘Mielwis is [het woord betekende organisator en leider en iets dat subtieler en dieper was, iets als de bezieler] van Geneeskunde.’

Mielwis glimlachte alsof het een compliment was en vertelde: ‘Seace is hoofd van Wetenschap.’

Seace negeerde hetgeen klaarblijkelijk eveneens als compliment was bedoeld en zei: ‘Grocid en Nasive zijn hoofd van de Kinder Afdeling. Je zult die wel willen zien.’

‘Ik hoop dat je gauw eens komt,’ koerde Grocid.

Charlie keek verbijsterd van de een naar de ander.

‘Je ziet,’ zei Seace (maar het betekende eigenlijk je weet) ‘dat we allemaal bij je zijn.’

De juiste betekenis van deze woorden ontging Charlie, ofschoon hij de indruk had dat ze veelbetekenend waren, zoiets of de Koningin, de President en de Paus in een keer aan je werden voorgesteld. Daarom zei hij de enige woorden die hij op dit moment kon vinden: ‘Dank je wel...’ Ze schenen in goede aarde te vallen. Daarna keek Charlie naar de enige man, Philos, in de broek, die nog geen identiteit had. Verrassend genoeg gaf Philos hem een knipoogje en Mielwis zei: ‘Philos is hier om je te onderrichten.’

Dat zei hij overigens niet precies. De zin had een merkwaardige grammaticale draai, zo’n beetje als iemand die zegt: ‘Uien houden niet van mij,’ wanneer hij bedoelt: ‘Ik houd niet van uien.’ Philos scheen in ieder geval geen speciale eerbied te verdienen voor hetgeen hij was, zoals de hoofden van Geneeskunde, Wetenschap en Kinderen. Misschien werkte hij hier alleen maar.

Charlie prentte dit in zijn hoofd, en keek het kringetje rond. Ze keken hem aandachtig aan.

‘Maar waar ben ik?’ vroeg hij weer.

Eerst keken ze elkaar aan, toen Charlie. Seace vroeg tenslotte: ‘Wat bedoel je precies?’ En tot de anderen: ‘Hij wil weten waar hij is.’

‘In Ledom,’ zei Nasive.

‘Waar ligt Ledom?’

Weer keken ze elkaar aan en Seace zei: ‘Hij wil weten waar Ledom ligt!’

‘Luister,’ zei Charlie met wat hij een redelijk geduld vond. ‘Laten we bij het begin beginnen. Welke planeet is dit?’

‘Aarde!’

‘Goed. Nu... De Aarde?’

‘Ja!’

Charlie schudde zijn hoofd: ‘Ik heb nooit van deze Aarde gehoord!’

Iedereen keek naar Philos die zijn schouders ophaalde en zei: ‘Dat is waarschijnlijk zo.’

‘Het is een taalvergissing,’ vervolgde Charlie. ‘Als dit de aarde is, ben ik een... Hij kon geen vergelijking vinden die treffend genoeg was. ‘Ik weet het!’ zei hij plotseling. ‘Er is een woord dat Aarde betekent — de planeet waar ik op leef — in iedere taal. Ik bedoel dat het Martiaanse woord voor Mars Aarde is. Het Venusiaanse woord voor Venus is ook Aarde.’

‘Opmerkelijk!’ zei Philos.

‘Desondanks,’ zei Mielwis, ‘is dit Aarde.’

‘De derde planeet van de zon?’

Ze knikten eenstemmig.

‘Spreken jullie en ik over dezelfde zon?’

‘Van moment tot moment,’ mompelde Philos, ‘is niets ooit hetzelfde.’

‘Breng hem niet in de war,’ zei Mielwis stijfjes. ‘Ja, het is dezelfde zon.’

‘Waarom willen jullie het me niet vertellen?’ riep Charlie, die zijn emoties niet langer de baas kon.

‘Dat willen we wel,’ antwoordde Seace hartelijk. ‘Hoe kunnen we anders antwoord geven? Dit is de Aarde. Jouw planeet en onze planeet. Wij zijn er allemaal op geboren. Hoewel,’ voegde hij er aan toe, ‘op verschillende tijden.’

‘Toen ik een jongen was,’ vertelde Charlie, ‘las ik een heleboel wat wij science fiction noemen. Hebben jullie ook zoiets?’

Zij schudden hun hoofden.

‘Verhalen over... nou ja, voornamelijk de toekomst, maar niet altijd. Een heleboel van die verhalen gaan in ieder geval over tijdmachines — uitvindingen die je naar het verleden of de toekomst kunnen brengen.’

Zij keken hem gespannen aan. Niemand zei een woord. Hij had het gevoel dat niemand iets ging zeggen. ‘Een ding is zeker,’ zei Charlie tenslotte geschokt. ‘Ik ben niet in het verleden.’ Opeens keek hij ontzet om zich heen. ‘O, dat is het natuurlijk! Ik... ik ben in de toekomst!’

‘Opmerkelijk!’ mompelde Philos.

‘Wij dachten niet dat je zo gauw tot deze conclusie zou komen,’ zei Mielwis vriendelijk.