Выбрать главу

Het was iets als met Ruth toen hij pas veertien was. Zoiets gebeurde altijd. In die tijd stond het geliefde meisje boven alles, behalve een ding en dat was: het niet te bederven...

Hij had af en toe fantasieën gehad over de vier of vijf meisjes met wie dit was gebeurd: hoe zij hun hoofden bij elkaar staken om uit te vinden waarom hij zich had teruggetrokken terwijl hij van elk van hun hield. En waarom zij nooit, nooit in staat waren om dat uit te vinden. Want dit was het antwoord, meisjes, of jullie het leuk vinden of niet: ik wilde het niet bederven.

Tot nu.

‘Nu!’ schreeuwde hij en hij schrok er zelf van. Wat betekende ‘nu’ in godsnaam?

...tot Laura, tot haar volledige overgave. Alleen kon je het geen overgave noemen, omdat hij zichzelf ook overgaf. Ze deden het allebei, tegelijkertijd, samen. Slechts een keer. En toen, op weg naar huis, op de trap...

Vraag Twee was waarom ik? ‘Daar moeten jullie wel een verdomd goede reden voor hebben,’ mompelde hij dreigend tegen het Gebouw Wetenschap. En dat leidde naar Vraag Drie: Wat gaan jullie met mij beginnen? en dus: hij moest hier verder gaan — en hij voelde dat dat bijna zeker de oplossing was — of hij kon terug. Hij moest wéten.

Daar moest hij meteen aan beginnen. Hij legde zijn hand over de drie staven die de lichten regelden, en de deur week open.

‘Voel je je beter?’ vroeg Philos.

* * *

‘Foezzel Foezzel’ schreeuwt het koor eenstemmig, en dan klinkt een geluid als van grote deksels: Wam Wam. Op het scherm is een gezicht te zien: glad, volle glanzende lippen, zware kromme wenkbrauwen, maar (en ‘maar’ is hier onvermijdelijk) ook bakkebaarden tot hier, en een dikke gespierde nek die uit de open boord van een zwart leren jasje steekt.

Foezzel Foezzel (Wam Wam) Foezzel Foezzel (Wam Wam) Foezzel Foezzel

  (Wam — ) maar in plaats van het tweede Wam waarop men gespannen wacht (Smittys TV heeft een ontzagwekkend geluidssysteem en dat Wam krijgt een ondertoon waar je van schrikt) gaat plotseling de zware franje van wimpers om de bleke ogen omhoog en de stem valt in, een langzame seksloze stem, die een liedje zingt. De woorden zijn ongeveer: I hold Yie-Ooew, I kiss Yie-Ooew, I love Yie-Ooew, Ooew-Ooew. De camera rijdt achteruit en men ziet de zanger die zich beweegt alsof hij met uiterste concentratie tussen zijn billen een deurknop probeert te vangen die aan een metronoom is bevestigd. Een explosie van hysterisch gekrijs dwingt de camera om de eerste rij van het publiek te nemen: een stelletje gansjes van meisjes dat als bezeten orakels klanken uitstoot en rilt van emotie. Terug naar de zanger die (dit moet wel het geval zijn) over het toneel rijdt op een onzichtbaar fietsachtig oefeningentoestel, waarvan het stuur voor- en achteruit gaat terwijl de pedalen draaien en het zadel, het zadel op en neer gaat.

Smith steekt een lange arm uit en draait de TV af. ‘Jezus.’

Herb Raile leunt achterover in zijn grote stoel, doet zijn ogen dicht, heft zijn kin op en zegt: ‘Sensationeel.’

Wat?’

‘Hij heeft voor elk wat wils.’

‘Jij vindt het leuk! Smiths stem slaat over op het laatste woord.

‘Dat heb ik helemaal niet gezegd,’ antwoordt Herb. Hij doet zijn ogen open en kijkt Smith quasi nijdig aan. ‘En beweer nooit dat ik dat heb gezegd, begrijp je?’

‘Maar je zei toch...’

‘Ik zei dat hij voor iedereen iets heeft. Ik dacht dat je het daar wel mee eens was.’

‘Vooruit.’

‘Dat stuk gevangenisaas spreekt voor zichzelf.’

‘Kwaakt, bedoel je.’

Herb lacht: ‘Hé, ik ben de tekstschrijver hier. Kwaak mij van de liefde. Dat kan ik best gebruiken... en de echte of latente homoseksuelen zijn vast dol op hem. Jonge kerels imiteren zelfs zijn haar en zijn jasje. Vooral de oudere vrouwen zien hem graag: komt door zijn kindersmoeltje en zijn bloemenoogjes.’ Hij haalt zijn schouders op ‘Hij heeft voor iedereen wel iets.’

‘Je vergeet je ouwe vriend en buurman Smith.’

‘Iedereen heeft ook iets nodig om te haten.’

‘Dat is niet echt een grapje, hè Herb.’

‘Niet echt, nee.’

‘Ik maak me zorgen over je,’ zegt Smitty. ‘Als je zo doet maak ik me altijd zorgen.’

‘Als ik hoe doe?’

‘Of je alles ernstig neemt.’

‘Is dat niet goed?’

‘Een man moet alleen zijn werk ernstig nemen. Maar niet zichzelf, hoe hij zich ook voelt.’

‘Wat gebeurt er dan met hem?’

‘Hij wordt ontevreden.’ Smith kijkt Herb uilachtig aan. ‘Iemand die in de reclame zit, bijvoorbeeld, gaat zijn producten ernstig nemen, bijvoorbeeld, test ze in zijn eigen tijd, leest ernstig de Consumentengids na. Maar als hij zijn gevoelens ernstig neemt, en een nieuw account krijgt, kan hij zijn werk niet ernstig meer nemen.’

‘Hou nou op, Smitty,’ bluft Herb, die een beetje bleek is geworden. ‘Dan neemt hij een nieuw account, dat is belangrijk.’

‘Al het andere, is spel’

‘Al het andere, is spel.’

Smith wuift naar de televisie: ‘Ik hou er niet van en niemand zal er van houden.’

Herb Raile denkt er ineens aan wie die rock-en-roll-show sponsort. Een concurrent. Smitty’s grootste concurrent. O, ik en mijn grote bek. Ik wou dat Jeanette er was. Zij zou het niet gemist hebben. ‘Ik zei dat het een rot show was.’

‘Zeg dat dan meteen, Herbie.’ Hij pakt Herbs glas en neemt het mee om het te vullen. Herb zit en denkt zoals een tekstschrijver behoort te denken. Een: de klant is koning. Twee: Maar geef me een pakje waaruit alle geuren komen van alle zonden van alle seksen en ik zal de aarde bewegen. En dat ding — hij kijkt naar de grote dode cataract van het dode televisieoog — was er verdomd dicht bij.

* * *

‘Ik voel me rot, werkelijk rot,’ zei Charlie Johns. Hij hoorde zelf dat hij het Ledoms nog steeds met het accent van een vreemdeling sprak.

‘Ik begrijp het,’ zei Philos. Hij liep de kamer door en ging bij een van de paddestoelen staan. Hij had nu een oranje-wit gestreept iets aan dat een soort vleugels bij de schouders had. Zijn lichaam was, behalve de schoenen en de zijden sporran, verder onbedekt. ‘Mag ik?’

‘O natuurlijk, ga zitten... Je begrijpt het niet.’

Philos trok vragend zijn wenkbrauwen op. Ze leken dik en vlak, maar wanneer hij ze bewoog, hetgeen nogal dikwijls gebeurde, zag je dat ze ieder afzonderlijk gepunt waren, zodat ze er als twee met bont beklede bijna platte daken uitzagen.

‘Jij bent thuis,’ zei Charlie nadrukkelijk.

Hij dacht in een onplezierig ogenblik dat Philos zijn hand wilde grijpen en hij trok zich instinctief terug. Maar Philos deed het niet en zei met warme sympathie in zijn stem: ‘Je zult het gauw genoeg zijn. Maak je niet ongerust.’

Charlie keek hem aandachtig aan. Hij scheen te menen wat hij zei, en toch... ‘Je bedoelt dat ik terug ga?’

‘Daar kan ik geen antwoord op geven. Seace...’

‘Ik vraag het Seace niet! Ik vraag het jou! Kan ik terug?’

‘Als Seace...’

‘Met Seace zal ik het er over hebben als het ogenblik daar is. Wees nu eerlijk tegen me: kan ik terug of niet?’

‘Natuurlijk, maar...’