Выбрать главу

’Colchicum autumnale. Het wordt gewonnen uit de herfsttijloos, een soort naakt bloeiende krokus. Inderdaad erg giftig. De plant dankt haar naam aan de Medea van Colchis, een beruchte gifmengster.

Dokter Den Koninghe keek hem verwonderd aan.

’Hoe weet je dat?’

De Cock glimlachte.

’Ik heb eens een onderzoek gedaan in een zaak waarin dat giftige spul een rol speelde.[1]

Den Koninghe trok zijn pantalon aan de vouwen iets omhoog en hurkte bij de dode neer. In een haast devoot gebaar drukte hij de beide oogleden toe.’

Hij blik schuin omhoog.

’Ik kan er niet goed tegen dat die dode ogen mij voortdurend aanstaren.’

Geruime tijd besteedde de oude lijkschouwer aandacht aan de grillige bloedvlek op het hemd. Toen hij omhoog kwam kraakten zijn knieën.

’Wees voorzichtig met dat hemd.’

’Waarom?’

’Als ik het goed heb gezien dan zitten in de bloedvlekken sporen van kruitslijm. Dat betekent dat de dader van zeer dichtbij heeft geschoten.’

De Cock knikte begrijpend.

’Ik zal het naar het gerechtelijk laboratorium in Rijswijk laten brengen.’

Met precieze bewegingen nam dokter Den Koninghe zijn bril af, pakte zijn witzijden pochet uit het borstzakje van zijn jacquet en poetste de glazen.

De Cock keek gelaten toe. Hij kende de reeks van bewegingen. De oude lijkschouwer wees naar het lijk in de fauteuil.

’Hij is dood,’ sprak hij laconiek.

De Cock knikte, volgens het tussen hem en de dokter ontwikkelde ritueel, met een strak gezicht.

’Dat begreep ik, anders had ik u niet laten komen.’ De dokter zette zijn bril weer op, duwde zijn pochet terug in het borstzakje van zijn jacquet.

’De dood is al geruime tijd geleden ingetreden. Ik schat toch zeker op vierentwintig uur. Misschien nog wel iets langer.’

’Kunt u nog iets van de dader zeggen?’

’Dat is moeilijk. Zelfs een kind kan een vuurwapen hanteren. Vraag morgen bij de sectie aan dokter Rusteloos of hij met een sonde de gang van de kogel in het lichaam kan traceren, dat kan iets zeggen over de houding van de moordenaar op het moment dat hij vuurde.’

De oude lijkschouwer knoopte zijn jacquet los en nam uit een zakje van zijn parelgrijs vest een zilveren horloge aan een ketting. Hij klikte het deksel van de kast open en keek op de wijzerplaat.

’Ik heb weinig tijd,’ verontschuldigde hij zich. ’Er ligt nog ergens een lijk in de Pretoriusstraat op mij te wachten. Hou het verder rustig voor de nacht.’

De Cock glimlachte.

’Dat heb ik niet in de hand.’

De kleine lijkschouwer wuifde tot afscheid, draaide zich om en liep het vertrek uit.

De Cock keek hem met vertedering na. Daarna wendde hij zich tot de fotograaf, die zijn fraaie Hasselblad behoedzaam in zijn aluminium koffer terug legde.

’Ben je klaar?’

Bram van Wielingen gebaarde om zich heen.

’Ik heb alles. Morgen heb je de plaatjes glanzend op je bureau.’ ’Ik wil ook nog een prent van buiten, van de gevel van dit pand.’ ’Maak ik.’

De fotograaf pakte zijn aluminium koffer op en verliet het vertrek. De Cock liet zijn blik nog eens door de kamer dwalen. De oude rechercheur bezag op de tafel de halfvolle fles wijn en de twee lege glazen. Hij vroeg zich af hoe het gesprek tussen het slachtoffer en zijn moordenaar was verlopen. Wat was de conflictstof, of was die er niet? Ineens viel zijn oog op een imposante plaat achter glas op de schoorsteen boven een ouderwetse gashaard. Het was het beeld van een uit steen gehouwen kop van een welgedane man met een volle baard en kleine ogen, die bijna onder opbollende wangen schuilgingen.

De kop was in zijn geheel omgeven door druiventrossen en wijnranken. De plaat intrigeerde hem. Hij liep aan de dode man in de fauteuil voorbij en bekeek de plaat van dichtbij. Onder de afbeelding stond als titel De blijde Bacchus. De grijze speurder grinnikte om de titel. Bacchus, de razende, mocht dan wel als een blijde god zijn uitgebeeld, maar de volksfeesten die ter ere van hem werden gehouden, de beruchte bacchanalen, duurden vaak dagen en nachten en uitten zich door gewelddadigheden en ontembaar zinnelijk genot. Plaatselijke overheden hadden in het verleden dikwijls, steeds tevergeefs, geprobeerd ze te verbieden.

De Cock wierp nog een blik op de bijzondere plaat en hoopte dat Bram van Wielingen deze in zijn fotoreeks had meegenomen. Hij liep naar Vledder, die met Adelheid van Buuren in een geanimeerd gesprek was gewikkeld.

’Vang jij de dactyloscoop op. Ik wil nog een babbeltje met François van Harrecoven maken.’

De Cock dacht even na, en vervolgde toen:

’Als de dactyloscoop klaar is, wijs hem op de grendels van de keukendeur, vraag de broeders van de Geneeskundige Dienst of ze het lijk naar Westgaarde willen brengen. Morgen, bij de sectie, vraag je dokter Rusteloos naar de baan van de kogel en de plek van in- en mogelijk uitschot. Verder neem je zijn hemd in beslag en laat dit naar het laboratorium in Rijswijk brengen. Dokter Den Koninghe meende in de bloedvlek kruitslijmspoortjes te hebben waargenomen.’

Vledder knikte.

’Oké boss.’

De Cock keek hem verwijtend aan. Hij had een hekel aan dat ’boss’. En Vledder wist dat.

De oude rechercheur verliet de kamer en liep via de smalle gang naar buiten. François van Harrecoven leunde met zijn rug verveeld tegen de gevel van het pand. Toen hij De Cock in het oog kreeg liep hij op hem toe.

’Wat is er met oudoom Herbert gebeurd? Ik heb een ziekenwagen gezien en broeders van de Geneeskundige Dienst. Iedereen doet zo geheimzinnig.’

De Cock liet zijn hoofd iets zakken.

’Uw oudoom Herbert,’ sprak hij plechtig, ’is vermoord. Iemand schoot hem een kogel door zijn hart.’

’Godallemachtig.’

De Cock knikte met een ernstig gezicht.

’Dat is hij: allemachtig.’

François van Harrecoven keek hem niet-begrijpend aan. ’Wie? Waarom? Oudoom Herbert was een vredelievend man, die nog nooit iemand iets heeft aangedaan.’

De Cock grinnikte vreugdeloos.

’Als ik nu al wist wie en waarom, dan kon ik deze affaire als beëindigd beschouwen.’

’Waarom mag ik niet naar binnen?’

’Het onderzoek ter plekke is nog niet afgerond.’

’Hoe lang duurt dat nog.’

’Het wachten is op de dactyloscoop, die kan hier elk ogenblik zijn.’

’Ik wil oudoom Herbert zien.’

’U krijgt nog genoeg gelegenheid om hem te bekijken,’ reageerde De Cock kribbig. Hij zweeg even. ’Hebt u een sleutel van dit pand?’

François grinnikte.

’Als ik een sleutel had gehad, was ik niet naar de Warmoesstraat gekomen. Niet meteen, bedoel ik.’

De Cock glimlachte.

’U hebt gelijk,’ stemde hij in. ’Dan was u zonder ons naar binnen gegaan.’

’Precies.’

’Regelt u de begrafenis van oudoom Herbert?’

Francois keek hem verrast aan.

’Dat… eh, dat,’ stotterde hij, ’zal ik met de neven van het testament moeten bespreken.’

’Kent u die?’

Francois maakte een onzeker gebaar.

’Ik heb hen wel eens ontmoet, op een verjaardag van oudoom Herbert en ik heb hun adressen. Maar verder heb ik geen enkel contact met ze.’

’Die adressen moet je mij straks maar geven.’

Francois van Harrecoven scheen de vraag niet te horen. ’Is er iets gestolen?’ vroeg hij gehaast.

De Cock keek hem onderzoekend aan.

’Dat kan ik zo niet bekijken. Het lijkt niet op een roofmoord. De kasten die ik heb gezien, waren ongeschonden.’

’Zijn de Petrussen er nog?’

De Cock kneep zijn ogen halfdicht.

’Petrussen?’ vroeg hij verbaasd.

вернуться

1

Zie De Cock en de naakte juffer.