Выбрать главу

Albert Cornelis Baantjer

De Cock en de Broeders van de haat

1

Op vrijdagmorgen stapte rechercheur De Cock van het aloude politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat op het drukke Stationsplein ietwat verkreukeld uit een gammele tram van lijn 24. Halverwege de rit was naast de grijze speurder, op het smalle bankje in de tram, een pompeuze dame neergezegen. Ze had hem zo overweldigend bedolven onder haar omvangrijke lijf, dat hij na het uitstappen hijgend zijn ademhaling op peil bracht en daarna bezorgd controleerde of al zijn botten en spieren nog redelijk functioneerden.

In een slordig, niet verhoord schietgebedje dankte hij Onze-Lieve-Heer dat hij opnieuw een Amsterdamse tramrit had overleefd en mengde zich toen in de stroom reizigers op weg naar het brede trottoir van het Damrak.

De Cock knoopte zijn oude regenjas los, schoof zijn hoedje ver naar achteren en genoot van het prachtige weer. Hij blikte steels om zich heen naar louter mooie meisjes en jonge vrouwen in luchtige toiletjes. Het maakte hem blij en vrolijk. Een pikant uitgedoste dame die even naar hem keek, bezorgde hem een tintelend gevoel van opwinding. Zonder om te kijken liep hij door. Maar zijn oude hart dartelde als in zijn jonge jaren.

Na een natte juli was de maand augustus met een reeks zomerse, zonnige dagen veelbelovend gestart. Overkoepeld door een strakblauwe hemel en gezegend met een zacht briesje, dat de zoete zonnewarmte koelend begeleidde, was Amsterdam in de ogen van de oude rechercheur al dagen een stad om oprecht van te houden.

Onder de speelse klanken van een Weense wals offerde De Cock een hele euro aan de manser van een pompeus straatorgel en stak daarna bij de Oudebrugsteeg met een kort sprintje voor een aanstormende tram van lijn 9 de rijbaan van het Damrak over. Een mollig hoertje op de hoek van de schippersbeurs lachte. Terecht. De Cock in draf was een koddig gezicht.

Vanaf de Oudebrugsteeg slofte hij de Warmoesstraat in. Voor de deur van het oude politiebureau bleef hij even weifelend staan. Hij vroeg zich af of het wel zin had om vandaag nog iets aan recherchezaken te doen. Het was voorlopig zijn laatste werkdag. Maandag begon zijn vakantie…gedwongen. Zijn commissaris had hem verboden nog langer vakantiedagen op te sparen. Op een suggestie van zijn vrouw om eens een reisje naar het Zwarte Woud te maken, had hij niet gereageerd. Hij sliep het liefst in zijn eigen bed en hij gruwde van de stroeve conversaties met wildvreemde mensen tijdens het ontbijt. Toen hij later bij zijn vrouw voorzichtig informeerde waarom haar keuze op het Zwarte Woud was gevallen, bracht zij hem fijntjes in herinnering dat dit eens, lang geleden, het doel was van hun huwelijksreis. Beschaamd had hij gezwegen, maar geen toezeggingen gedaan.

Met een nonchalant tikje tegen de rand van zijn hoed begroette hij in de hal van het politiebureau de wachtcommandant achter de balie en besteeg opmerkelijk kwiek de stenen trappen naar de tweede etage.

In de grote recherchekamer zat Dick Vledder, zijn jeugdige assistent, achter zijn computer. De rappe vingers van de jonge rechercheur dansten feilloos over het toetsenbord. Hij liet ze even rusten toen De Cock tegenover hem plaatsnam. Over zijn linkerschouder blikte hij schuins naar de grote klok boven de toegangsdeur.

“Je bent aardig op tijd,” concludeerde hij rustig.

De Cock glimlachte.

“Een lief, ik zou bijna zeggen: vrouwelijk zonnestraaltje kietelde mij wakker,” reageerde hij guitig. “Ze kwam zeker een uurtje vroeger dan normaal.” De oude rechercheur zweeg even en hield zijn blik strak op zijn assistent gericht.

“Wat zie jij eruit,” nam hij bezorgd waar. “Zo ken ik je niet. Je hebt een gezicht van oude lappen. Diepe wallen onder je ogen, en volgens mij heb je je vanmorgen niet geschoren.”

Vledder knikte traag.

“Ik heb een rotnacht achter de rug. Ik heb nauwelijks mijn bed gezien.”

“Hoezo?”

“Adelheid.”

De Cock trok rimpels in zijn voorhoofd.

“Wat is er met Adelheid?”

Vledder trok een droeve grijns.

“Ze ligt in het AMC.[1]

De Cock slikte.

“Het AMC? Hoe komt ze daar?”

Vledder liet zijn hoofd iets zakken.

“Ik heb haar daar gebracht. Bijna in paniek. Adelheid klaagde ineens over een hevige pijn in haar buik. Ik reageerde aanvankelijk nogal nonchalant. Neem een aspirine, zei ik, dan gaat het wel weer over. Maar ze bleef klagen en steunen. Ze had ook koorts. Ver over de veertig. Ik besefte plotseling dat er iets ernstigs aan de hand was.”

De Cock knikte begrijpend.

“Je hebt haar in je autootje gestopt.”

Vledder schonk hem een droevige grijns.

“Dat leek mij in de gegeven omstandigheden het beste. Ik had geen zin om op een ambulance te wachten.”

“En?”

“In het AMC hebben ze haar onmiddellijk onderzocht, acute blindedarmontsteking.”

“Allemensen.”

Vledder knikte.

“Ze hebben haar direct geopereerd. Ze waren bang voor buikvliesontsteking.” De jonge rechercheur krabde zich wat verlegen achter in zijn nek. “Ik ben niet zo’n man die in strakke regelmaat tegen de vrouw met wie hij samenleeft zegt dat hij van haar houdt.” Hij grinnikte als een schooljongen. “Ik heb daar nogal moeite mee. Een soort valse schaamte, denk ik. Maar vannacht besefte ik ineens hoe diep mijn gevoelens voor haar in mijn hart verankerd liggen…hoe bang ik ben haar te verliezen.”

Om de mond van De Cock dartelde een glimlach.

“En toen?”

Vledder zuchtte diep.

“Ik heb Adelheidje gezoend…op haar wangen, op het puntje van haar neus, op haar oor, op haar voorhoofd. Ik wist het niet meer…ik wist niet meer hoe ik mij moest uiten. Ik heb haar misschien wel twintigmaal bezworen dat ik ontzaglijk veel van haar houd.”

De Cock knikte hem bemoedigend toe.

“Goed, heel goed, heel goed. Ik ben op mijn oude dag ook niet meer zo’n held in dat liefdesgedoe, maar soms springt het ook bij mij wel eens los…ineens, spontaan, als een ontlading. Mijn vrouw noemt die momenten spottend ‘De openbaringen van De Cock’.” Hij lachte breed.

“En hoe verder?”

“Wat bedoel je?”

“Als Adelheid uit het ziekenhuis komt?”

Vledder gebaarde voor zich uit.

“Een weekje naar haar moeder om aan te sterken. Als ze weer in staat is om mijn gezelschap — ook gedurende de nacht — te verdragen, komt ze terug.”

“Jij blijft gewoon werken?”

Vledder knikte.

“Als je mij toestaat om Adelheid in het ziekenhuis te bezoeken…”

Hij maakte zijn zin niet af.

De Cock grinnikte.

“Doen we toch samen, als je daar geen bezwaar tegen hebt?”

“Gezellig.”

Een tijdlang zwegen ze. Vledder trok het toetsenbord van zijn computer naar zich toe en liet zijn rappe vingers weer dansen.

De Cock nam een oud dossier uit een lade van zijn bureau en begon te bladeren. De zaak kreeg zijn aandacht niet. Zijn gedachten dwaalden weg. Ineens keek hij op.

“Heb jij de krant van vanmorgen gelezen?”

Vledder schudde zijn hoofd.

“Daar ben ik met al dat gedoe rondom Adelheid niet aan toe gekomen.”

De Cock knikte begrijpend.

“Alexander de Rijke is vermoord.”

Vledder fronste zijn wenkbrauwen.

“Wie?”

“Alexander de Rijke.”

“Die…eh, die kalende dominee?”

De Cock schudde zijn hool’d.

“De Rijke was geen dominee. Hij was een soort evangelist. Een blije verkondiger van een nieuw geloof. Een man met een geweldig charisma. Een man die in een tijd van nog geen jaar duizenden, misschien wel honderdduizenden mensen heeft bezield, vurige volgelingen laaiend enthousiast achter zich heeft doen scharen.”

“Hoe?”

De Cock gebaarde heftig.

“Alexander de Rijke beloofde de mensen een nieuwe wereld, een wereld met vrede, vrijheid en veiligheid als hoogste goed. Hij predikte recht en gerechtigheid met daarna gekoppeld een wereld zonder misdaad. Vooral dat laatste is de reden dat ik zijn optreden steeds nauwlettend heb gevolgd. Beslist, de man sprak woorden naar mijn hart.”

вернуться

1

Academisch Medisch Centrum van de Universiteit van Amsterdam.