Выбрать главу

De Cock lachte.

“Dat is een snelle karakterschets,” sprak hij spottend.

“Heel knap. Zomaar uit de losse pols vanaf een simpele foto een haarscherpe analyse.”

Vledder slingerde het portret naar hem toe.

“Kijk zelf,” snauwde hij.

“Alleen al op zijn gezicht geef je die vent twee jaar lik.[2]

“Ik ben blij,” sprak De Cock hoofdschuddend, “dat onze heren rechters voor twee jaar lik een deugdelijker bewijsvoering van ons vorderen.”

De oude rechercheur bezag de foto aandachtig.

“Maar je hebt gelijk,” formuleerde hij voorzichtig, “ik zou hem zeker niet als vriend inlijven.”

Hij keek vragend naar Vledder.

“En die andere?”

“Charles de Rusconie?”

De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

“Waarom heeft ze jou een foto van haar nieuwe verovering gegeven?”

Vledder haalde zijn schouders op.

“Ik denk dat zij ervan overtuigd is dat Boris van der Putten zijn bedreiging zal uitvoeren.”

De Cock knikte begrijpend.

“En dan kunnen wij het slachtoffer aan de hand van die foto identificeren.”

“Precies.”

De Cock wuifde in de richting van Vledder.

“Geef weer eens een karakterschets?”

Vledder schoof de foto iets dichter naar zich toe.

“Een goedgeconserveerde zestiger,” concludeerde hij aarzelend.

“Net in het pak, met een keurige stropdas. Een glanzend kaal hoofd en een bolrond gezicht.”

De jonge rechercheur weifelde even.

“Toch heeft de man wel een vriendelijke uitstraling. Ik zou zeggen…het type van een lieve, kinderlijk blije, goeddoorvoede opa.”

De Cock kon een lach niet onderdrukken.

“Het nieuwe speeltje,” sprak hij grinni kend, “van Charlotte van Hoogendoorn.”

Vledder keek zijn leermeester onderzoekend aan.

“Tijdens jouw onderhoud met haar,” sprak hij nadenkend, “miste ik iets bij jou.”

“Wat?”

“Je hebt alleen enkele spottende opmerkingen gemaakt over de financiële middelen waarover de oudere mannen dienen te beschikken. Maar verder beluisterde ik geen enkele kreet van kritiek.”

“Waarop?”

Vledder gebaarde voor zich uit.

“Vind jij die Charlotte van Hoogendoorn niet zedenkwetsend, immoreel?”

De Cock reageerde verrast.

“Waarom?”

“Ze geeft in feite niets om die oudere mannen die zij met haar charmes verovert. Het is haar alleen om hun geld te doen.”

“En?”

Vledder snoof.

“Ik…eh, ik had gedacht,” sprak hij weifelend, “dat jij met jouw doorgaans puriteinse instelling op z’n minst een hele reeks ethische en moralistische bezwaren tegen haar gedrag zou aanvoeren.”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Als de charmante Charlotte van Hoogendoorn met haar jeugdig elan rijke oudere mannen nog een paar gelukkig jaren bezorgt, dan heb ik daar niets op tegen.”

Vledder keek zijn leermeester niet-begrijpend aan.

“Jij vindt dat niet verwerpelijk?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Ik zou pas tegen de mooie Charlotte in opstand komen als zij uit hebzucht het leven van die oudere mannen wat sneller deed beëindigden.”

Vledder hield zijn hoofd iets scheef.

“Je bedoelt?”

“Vul zelf maar in,” zei De Cock terwijl hij Vledder schuins aankeek.

“Vergiftiging, verwurging, doodslag, moord. Er zijn zoveel mogelijkheden om iemand om zeep te helpen.”

De mond van Vledder viel halfopen.

“Zou Charlotte…”

Hij maakte zijn zin niet al’. De Cock lachte.

“Het is maar een suggestie, meer niet. Maar het zou kunnen. Ik laat mijn ambtelijke achterdocht door haar fraaie lijnen en mooie smoeltje niet verdringen. Hoe…eh, hoe heette haar laatste man?”

“Karel van Velzen.”

“Trek bij de burgerlijke stand eens na of hij een natuurlijke dood is gestorven.”

Vledder keek De Cock geschrokken aan.

“Dat meen je?”

“Absoluut.”

Vledder reageerde wat verward.

“Ik heb geen moment aan die mogelijkheid gedacht!”

De Cock grinnikte.

“Ik ben een oude rot in het vak. Gepokt en gemazeld in de misdaad.”

De oude rechercheur zweeg enige seconden.

“Welke daad van wanhoop,” stelde hij toen ter discussie, “blijft er voor een mooie jonge vrouw over, wanneer haar jaren verglijden en haar jeugdige schoonheid verlept, terwijl zo’n oude rijke man die zij om zijn geld heeft getrouwd, almaar blijft leven?”

Vledder staarde de grijze speurder lang aan.

“De Cock,” verzuchtte hij, “soms openbaart jouw ziel trekken van de duivel.”

Hij wachtte de reactie van de oude rechercheur niet af.

“Wat doen we met de aangifte van Charlotte terzake stalking?”

De Cock wees naar de computer op het bureau van zijn jonge collega.

“Die aangifte zet jij netjes op papier. Daarna laat je die aangifte door haar ondertekenen. Dan gaan we samen op zoek naar getuigen die het aanhoudend stalken door Boris van der Putten kunnen bevestigen.”

“Is een uitgebreide verklaring van haar niet genoeg?”

De Cock schudde zijn hoofd. Hij wees naar de foto van Boris van der Putten op zijn bureau.

“Als ik ambtelijk iets tegen die vent onderneem,” antwoordde hij fel, “dan wil ik dat goed doen. Niet dat later een of andere handige en goedbetaalde advocaat mij tijdens de terechtzitting in mijn hemd zet. Sapiens nihil affirmât quod non probet.”

Vledder grijnsde.

“Latijnse wijsheid?”

“In redelijk Nederlands,” sprak De Cock gedragen, “luidt deze kreet: een verstandig man beweert niets wat hij niet kan bewijzen. En dat geldt zeker voor een rechercheur.”

Hij pakte de foto van Boris van der Putten en draaide die om.

“Bernard Zweerskade 1310,” las hij hardop. Hij strekte zijn wijsvinger naar Vledder uit.

“Stuur hem een ontbieding voor morgenavond om acht uur. Ik verhoor hem liever hier in de Warmoesstraat dan thuis in zijn eigen omgeving.”

“Wat zet ik als reden voor die uitnodiging?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Het is bij de recherche niet gebruikelijk dat men daarvoor de ware reden opgeeft. Achter het woord onderwerp schrijf je gewoon: “hetgeen u zal worden medegedeeld.”

Dat helpt?”

“Absoluut. De ontvanger is toch nieuwsgierig,” zei De Cock.

“Ik heb vroeger nooit anders gedaan. En met succes.”

De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder boog zich vér naar voren, nam de hoorn op en luisterde. De oude rechercheur observeerde het gezicht van zijn jonge collega. Hij zag hoe zijn jeugdige trekken verstarden. Zonder iets te zeggen legde Vledder met een bleek gezicht de hoorn op het toestel terug. De Cock keek hem vragend aan.

“Wie was dat?”

“De wachtcommandant.”

“En?”

“Naar aanleiding van een binnengekomen melding heeft Jan Rozenbrand een surveillancewagen naar het pand Prinsengracht 1760 gestuurd. Hij vraagt of wij willen volgen.”

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

“Wat was dat voor een melding?”

“Moord.”

Met een verbeten gezicht, dat soms rood aanliep, ranselde Vledder de oude Golf door het drukke stadsverkeer. Zo nu en dan schold hij op automobilisten die naar zijn mening niet optimaal gebruikmaakten van de mogelijkheden die de weg hun bood.

De Cock keek hem van terzijde aan.

“Het was toch moord?”

vroeg hij lijzig. Vledder knikte.

“Dat zei de wachtcommandant.”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Dan is er dus sprake van een dood slachtoffer.”

Vledder blikte even opzij.

“Uiteraard.”

“Die breng jij niet meer tot leven,” gniffelde De Cock.

вернуться

2

Bargoens voor gevangenisstraf.