Выбрать главу

De grijze speurder verkeerde in een puike stemming. Een korte, maar intensieve nachtrust had zijn geest verkwikt. Hij had er zin in. Blijmoedig sjokte hij naar zijn geliefde Warmoesstraat, liep het politiebureau binnen en besteeg voor zijn leeftijd opmerkelijk kwiek de twee trappen naar de recherchekamer.

Toen hij binnenstapte zag hij Vledder al ijverig achter zijn nieuwe elektronische schrijfmachine zitten. De vingers van de jonge rechercheur gleden razendsnel over de toetsen. Pas toen De Cock tegenover hem in zijn stoel plofte, keek hij op.

‘Je bent laat.’

De grijze speurder keek op zijn horloge.

‘Het is pas halfelf.’

Vledder bromde.

‘Ik heb er al bijna twee uur op zitten.’ De jonge rechercheur duimde over zijn schouder. ‘De commissaris heeft naar je gevraagd. Hij is al driemaal bij mij langsgekomen om te vragen waar je bleef.’

De Cock stond van zijn stoel op.

‘Vannacht om halfvier lag hij op zijn bed. Ik niet.’ Hij keek vanuit de hoogte op Vledder neer. ‘Zit hem iets dwars?’

Vledder glimlachte.

‘Het schijnt dat officieren van justitie niet kunnen verdwijnen.’

Commissaris Buitendam, de lange, statige chef van het bekende politiebureau aan de Warmoesstraat, wenkte met een slanke hand.

‘Kom binnen, De Cock,’ sprak hij geaffecteerd, ‘en ga zitten.’ Hij kwam achter zijn bureau vandaan en gebaarde uitnodigend naar het zitje van stalen meubelen bij het raam, waar de commissaris slechts zijn prominente gasten ontving.

De grijze speurder trok zijn gezicht in een onwillige plooi. Nors en ontoegankelijk, dat was hij. Toenaderingen van zijn chef wees hij in de meeste gevallen koel en hooghartig van de hand. Hij had geen hekel aan zijn commissaris, maar leefde met hem toch op enigszins gespannen voet. De Cock hield dat graag zo, beducht voor elke inmenging in zijn wijze van onderzoek.

‘Als het u hetzelfde is… ik blijf liever staan.’

Op het bleke gezicht van de commissaris kwam een lichte blos. ‘Zoals je wilt.’ Hij liep terug naar zijn bureau en nam wat stijfjes plaats. Vanuit een lade pakte hij een krant en hield die omhoog. Met een kromme vinger wees hij naar de kop: Officier van justitie vermist.

‘Dit,’ sprak hij hees, ‘heb ik in mijn ochtendblad moeten lezen.’

De Cock keek hem niet-begrijpend aan.

‘En… wat is daar voor verkeerds aan?’

Commissaris Buitendam schudde zijn hoofd.

‘Dit had nooit zo in de publiciteit mogen komen,’ sprak hij streng. ‘De vermissing van een officier van justitie is een delicate zaak. Je had de affaire eerst met mij moeten bespreken. Dan had ik met het parket kunnen overleggen wat ons te doen stond.’

De Cock grinnikte vreugdeloos.

‘Er staat ons maar één ding te doen… die man… Donker-Korzelius, opsporen. Dat is de wens van zijn verontruste vrouw. Op haar verzoek heb ik zijn vermissing op de telex gezet.’

Commissaris Buitendam kneep zijn lippen opeen.

‘Ik… eh, ik heb,’ sprak hij met overslaande stem, ‘met zijn vrouw niets te maken.’

De Cock zette zijn benen iets uiteen.

‘Ik wel,’ reageerde hij laconiek.

Commissaris Buitendam tikte opnieuw op de kop in de krant: Officier van justitie vermist.

‘Dit,’ schreeuwde hij, ‘tast het vertrouwen aan dat het publiek in justitie heeft.’

De Cock grijnsde breed.

‘Vertrouwen?’ vroeg hij spottend. ‘Heeft het publiek dat nog… vertrouwen in onze justitie?’

Commissaris Buitendam kwam met een ruk uit zijn stoel overeind en wees trillend met zijn hand naar de deur.

‘Eruit!’

De Cock ging.

4

Vledder kwam met een norse trek op zijn gezicht de grote recherchekamer binnen. Driftig stapte hij naderbij en smeet zijn map met aantekeningen op zijn bureau. Wild knoopte hij zijn regenjas los.

De Cock keek naar zijn collega op.

‘De pest in?’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Een beetje narrig. Moe. Ik had net als jij vanmorgen wat langer moeten uitslapen.’

De Cock trok een grijns.

‘Je moet leren,’ sprak hij koddig, ‘om je arbeidsdriften te beteugelen. Hoe was de sectie?’

De jonge rechercheur nam, nog met zijn regenjas aan, achter zijn bureau plaats. ‘Ik heb ruim twee uur naar het werk van die lijkensnijder moeten kijken,’ sprak hij vermoeid. ‘En bij een vies waterlijk is dat geen pretje.’ Hij zuchtte omstandig. ‘Maar dokter Den Koninghe had het vannacht in het mortuarium goed ingeschat… de breinaald heeft het hart geperforeerd en is daarna tegen de achterzijde van het borstbeen gestuit.’

De Cock keek naar de map met aantekeningen op het bureau van Vledder. ‘Waar is die breinaald gebleven?’ vroeg hij verwonderd.

Vledder gebaarde achteloos.

‘Dokter Rusteloos heeft hem meegenomen. Hij zal de breinaald door het gerechtelijk laboratorium in Rijswijk laten onderzoeken. Dat gaat sneller dan wanneer wij het verzorgen. Zijn eigen laboratorium pathologie is in Rijswijk in hetzelfde gebouw ondergebracht.’

De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

‘Wat wil hij laten onderzoeken?’

‘Dokter Rusteloos vroeg zich af of de dodelijke steek werd toegebracht toen de man nog was gekleed… of daarna.’

De Cock glimlachte.

‘Heel schrander van dokter Rusteloos. Maar ik ben er vrijwel van overtuigd dat het daarna is gebeurd… terwijl de man niet was gekleed.’

‘Dus naakt?’

‘Ja.’

‘Waarom naakt?’

De Cock spreidde zijn beide handen.

‘Het lijkt mij uiterst moeilijk om een lijk te ontkleden met tien centimeter breinaald in zijn rug. Dat is een hele klus.’

Vledder reageerde gevat:

‘Tenzij men de kleding lossnijdt… of knipt.’

De Cock knikte.

‘Dat zou kunnen. Maar ik heb tegen die theorie toch wel een paar bedenkingen. Het ligt niet voor de hand. Tenzij de moordenaar aan dat naakt een symbolische betekenis hecht. Anders is het te veel moeite.’

‘Wat voor een symbolische betekenis.’

De Cock spreidde zijn handen.

‘Het is nooit te voorspellen wat er in het hoofd van een moordenaar rondspookt… wat de basis is van zijn of haar denken.’

Vledder fronste zijn wenkbrauwen.

‘Hoe komt een man naakt?’

De Cock grinnikte.

‘Denk daar eens over na. Wanneer ben jij zelf naakt?’ De grijze speurder wachtte het antwoord niet af. Gnuivend plukte hij aan het puntje van zijn neus. ‘Had hij water in zijn longen?’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘De man was al dood voor hij in het water van de gracht terechtkwam.’

‘Heeft dokter Rusteloos nog iets gezegd over de tijdsduur… hoe lang hij in de gracht heeft gelegen?’

‘Hij sprak over een groot aantal dagen.’

De Cock lachte. ‘Nogal vaag.’

Vledder maakte een verontschuldigend gebaar.

‘Ik heb nog geprobeerd om hem tot een meer exacte uitspraak te verlokken, maar dat lukte niet.’

De Cock knikte begrijpend.

‘Ben Kreuger van de Dactyloscopische Dienst belde juist voor jij binnenkwam. Hij heeft de vingerafdrukken van de dode geclassificeerd. Ze komen aan het hoofdbureau niet in onze collectie voor. Ook bij het CRI[3] in Den Haag is de classificatie niet bekend. Hij kan ons dus niet zeggen wie de man is.’

Vledder trok een beteuterd gezicht.

‘Daar was ik al bang voor,’ sprak hij zuchtend. ‘Het zit ons nooit mee. Heeft al iemand op ons telexbericht gereageerd?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘De ochtendbladen hebben slechts een kort berichtje opgenomen. Lijk vermoorde man in de gracht. En daaronder een beknopt signalement. We hadden toen nog geen foto van het lijk ter beschikking. Ik heb toen jij naar de sectie was, een paar avondbladen benaderd. Ze hebben mij beloofd hetzelfde berichtje te plaatsen… met een foto van de vermoorde man.’ De oude rechercheur zweeg even. ‘En als dat geen resultaten oplevert, dan rest ons nog de televisie.’

вернуться

3

Centrale Recherche Informatiedienst.