Выбрать главу

Vledder grijnsde.

‘Hij vergat dat een computer ook een harde schijf heeft, waarop bestanden zijn aangebracht.’

De Cock knikte.

‘En hij wist niet dat de profeet ’s nachts, wanneer hij een inval had, soms stukken van zijn manuscript achter zijn bed op het behang schreef. Die stukken op het behang hebben we in de computer van tante Evelien teruggevonden in tekstgedeelten, die onder de naam Stanley van Blaisse zouden worden gepubliceerd.’

Fred Prins spreidde zijn beide handen.

‘Dan begrijp ik nog niet,’ sprak hij weifelend, ‘waarom die Diederik Laufferbach naar de Achterburgwal kwam om Vader Ambrosius te vermoorden.’

Om de mond van de grijze speurder gleed een grijns.

‘Daar had ik de hand in. Toen ik wist dat Vader Ambrosius in het bezit was geweest van die vijftigduizend gulden, had ik een middel om hem aan mijn plan dienstbaar te maken.’

‘Chantage?’

De Cock tuitte zijn lippen.

‘Noem het een geestelijk overwicht. Ik liet Vader Ambrosius via de telefoon aan Diederik Laufferbach openbaren, dat hij, Vader Ambrosius, wist waarom de profeet, Barbara en mevrouw De Groot waren vermoord en dat hij in het bezit was van afdrukken, die hij eens op verzoek van de profeet van de manuscripten had gemaakt. Voor een half miljoen was Vader Ambrosius wel bereid om afstand van de afdrukken te doen.’

De oude rechercheur vouwde zijn handen.

‘Diederik Laufferbach concludeerde dat hij weinig keus had.’

Fred Prins grijnsde.

‘Een typische De Cock-truc.’

De grijze speurder reageerde niet.

‘Ik heb er lang over gepeinsd,’ ging hij verder, ‘waarom mevrouw De Groot het bestand Obergum in de computer liet staan. Ik denk dat het niet veel meer was dan een losse notitie na een opdracht van Laufferbach. Ik ben er achteraf van overtuigd, dat een van de manuscripten van Sjoerd van Obergum inderdaad met de dichtregels van Willem Elsschot begon. Toen Laufferbach ons van die dichtregels had verteld, konden die uiteraard niet in het pseudo-manuscript van Stanley van Blaisse blijven staan. Vandaar… weg-laten.’

De oude rechercheur zweeg even.

‘Maar doodslaan deed hij niet,’ declameerde hij luid, ‘want tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren.’

Om zijn lippen zweefde een matte glimlach.

‘Het is dom om wetten en praktische bezwaren weg te laten. En dat geldt niet alleen voor Laufferbach.’

Fred Prins en Appie Keizer lachten, maar reageerden verder niet.

De Cock schonk nog eens in. De lange uiteenzetting had hem vermoeid. Hij nam zijn glas op, liet het schommelen, drukte het onder zijn neus en snoof. De prikkelende geur van de cognac verkwikte hem.

Mevrouw De Cock ging opnieuw met lekkernijen rond en het gesprek werd algemener. De dood van de profeet raakte wat op de achtergrond.

Nadat de gasten op een nog redelijk uur waren vertrokken, trok mevrouw De Cock een poef bij en ging recht tegenover haar man zitten.

‘Zou je zelf niet eens computerles gaan nemen? Tegenwoordig heeft bijna iedereen zo’n peecee in huis staan.’

De Cock trok zijn schouders op.

‘Ik heb Vledder.’

Mevrouw De Cock schoof haar poef nog iets dichterbij.

‘De anderen hebben het niet gevraagd… maar wat doe je met het geld van die meiden?’

De Cock glimlachte.

‘Verdelen… verdelen onder de leden van het clubje… zoals de profeet dat had gewild.’

‘Met inachtneming van hun talenten?’

‘Precies.’

Mevrouw De Cock keek naar hem op.

‘Neem je de taak van de profeet over?’

De oude rechercheur schudde zijn hoofd.

‘Dat kan niet meer,’ antwoordde hij somber. ‘Na dertig jaar politie is mijn geloof in een proces van loutering weggeëbd.’

18

Een trage, slome regen zakte mistroostig uit een laag, grauw wolkendek. Het zat zo diep, zo vast, dat het leek alsof het nooit meer zou weggaan, alsof het in Amsterdam verder eeuwig zou regenen.

De Cock trok de kraag van zijn jas omhoog en drukte zijn oude hoedje verder naar voren. In zijn zo typische slenterpas schuifelde hij over het grind van de oude begraafplaats Zorgvlied. Het water droop van zijn gezicht.

Eveliena Petronella Maria de Groot werd begraven en De Cock had het gevoel dat hij erbij moest zijn, uit piëteit en omdat hij meende dat tante Evelien, die hij in leven niet had gekend, een vrouw was geweest met een warm hart.

De begraafplaats zag er triest en verlaten uit. De bloemen kleurden niet en zelfs de vogels hielden zich schuil. De Cock slenterde gebogen verder. Hij herinnerde zich dat hij eens onder exact dezelfde omstandigheden over het grind van Zorgvlied had gelopen. Maar dat was alweer vele jaren geleden.[8]

Hij keek op en zag in de verte een jongeman. Hij stond eenzaam en alleen onder een afdakje van de aula. Toen hij naderbij kwam, gleed er een glimlach van herkenning om zijn lippen. ‘Jasper de Groot,’ riep hij opgewekt. ‘Ik ben blij dat jij er bent.’ Hij keek om zich heen. ‘Waar is de rest van de familie?’

De jongeman schudde zijn hoofd.

‘De rest is er niet,’ sprak hij triest. ‘De rest is er nooit… niet bij leven, niet bij sterven.’

De Cock maakte een verontschuldigend gebaartje.

‘Misschien wisten ze niet dat tante Evelien vandaag wordt begraven?’

Jasper de Groot grijnsde.

‘Ze wisten het. Ik ben het hun allen gaan vertellen. Ik kwam niet verder dan de deur en ze keken mij aan of ik lucht was… of ik niet meer bestond… alsof ik gelijk met tante Evelien was gestorven.’

Een grote lijkwagen reed met oneerbiedige snelheid de begraafplaats op. Bij de aula remde de wagen. De wielen knarsten in het grind. Een man stapte uit en rende in looppas op hen toe.

‘Komt u voor mevrouw De Groot?’

Ze knikten beiden.

‘O,’ zei de man. Hij was zichtbaar teleurgesteld. ‘U kunt ons volgen.’ Hij rende door de regen naar de wagen terug. Stapvoets reed hij verder de begraafplaats op.

Jasper de Groot en De Cock volgden. Ze liepen zwijgend naast elkaar. De zwartglanzende wagen zoemde voor hen uit.

De oude rechercheur blikte opzij. Het groene rafelige jack met koorden, dat de jongeman droeg, was doorweekt. Zijn rechterknie stak door zijn spijkerbroek en zijn voeten sopten in een paar versleten basketbalschoenen.

‘Dat vreemde staartje in je nek staat je niet.’

Jasper de Groot keek naar hem op.

‘Zal ik het afknippen?’

De Cock knikte traag.

‘Doe maar.’

Jasper de Groot slikte. Zijn grote bruine ogen vulden zich met tranen. Ze rolden over zijn wangen en vermengden zich met de regen.

‘Tante Evelien,’ slikte hij. ‘Ik heb nu niemand meer… niemand.’

De Cock zuchtte. Het verdriet van de jongeman deed hem pijn. Hij legde zijn arm om zijn schouders.

‘Als… eh, als je eens wilt douchen… of trek hebt? Mijn vrouw maakt een verrukkelijk ontbijt… gebakken eieren met bacon.’

вернуться

8

Zie De Cock en de zorgvuldige moordenaar.