Выбрать главу

Van der Vaart glimlachte.

“Hij nam wel eens een mokkeltje mee naar huis. Meest in het weekend. Voor een nachtje plezier, als u begrijpt wat ik bedoel.”

De Cock plukte aan zijn neus.

“Ik begrijp wat u bedoelt. Heeft u vandaag iets gehoord, misschien gezien. Iets wat ons kan helpen?”

“Gehoord.”

“Wat…wanneer?”

“Toen hij thuiskwam.”

“Hoe laat was dat?”

“Ik dachtzo om een uur of vier, halfvijf. Ik hoorde hem de trap op komen.”

“Was hij alleen?”

Klaas van der Vaart schudde zijn hoofd.

“Er was iemand bij hem.”

“Een man, twee mannen, een vrouw?”

“Een man.”

“Hoe weet u dat?”

“Ik hoorde het aan zijn stem. Toen ze aan mijn deur voorbijtrokken, zei de man op een vrolijke toon: “Jasper, dat had je moeten zien’.”

“En?”

“Toen lachte Jasper.”

De Cock knikte vaag.

“Vermoedelijk voor het laatst.”

3

Ze reden vanaf de Haarlemmer Houttuinen terug naar de Kit. Het was gaan regenen…een zachte, vettige motregen, die tegen de voorruit kleefde. Vledder zette de ruitenwissers aan. Vrijwel onmiddellijk liet De Cock zich terugzakken en schoof zijn oude hoedje ver naar voren. Hij kende de hypnose van de ruitenwissers, die hem ertoe verleidden de zwiepende gang met zijn hoofd te blijven volgen. Na een poosje schoof hij zijn hoedje iets terug en keek schuin omhoog.

“Heb je de woning afgesloten?”

“In het colbert van het slachtoffer vond ik in een van de zijzak-ken tussen het kleingeld een sleutel. Die bleek op de woningdeur te passen.”

“Dat zou erop duiden dat Jasper zijn eigen woningdeur heeft geopend.”

Vledder knikte instemmend.

“Ik heb tegen buurman Klaas van der Vaart gezegd dat hij ons onmiddellijk moet waarschuwen als iemand zich aan de woning van Jasper meldt. We moeten voor alles voorkomen dat iemand in de woning van het slachtoffer gaat struinen. Ik wil de mogelijk aanwezige vingerafdrukken van de dader niet kwijtraken.”

De Cock bromde.

“We moeten commissaris Buitendam opjutten dat hij onze nieuw aangestelde hoofdcommissaris aanspoort om het gebrek aan mankracht bij de dactyloscopische dienst direct op te heffen. Dit kan toch niet. Moeten we voor de tweede keer naar de peedee[1] terug.”

Vledder snoof.

“We kunnen beter zelf de hoofdcommissaris benaderen. Buitendam is in die dingen veel te soft.”

De Cock reageerde niet.

“Wat vind je van het verhaal van Klaas van der Vaart?”

Vledder ademde diep.

“Het is jammer dat hij kort nadat Jasper en zijn gezelschap naar boven waren gegaan, zijn eigen woning heeft verlaten om bij zijn dochter, die een paar huizen verder woont, aan tafel te schuiven. We weten nu niet hoe lang het gezelschap van Jasper is gebleven.”

De Cock stak zijn wijsvinger omhoog.

“Zijn waarnemingen.”

“Je bedoelt de stemmen op de trap…de lach van Jasper?”

De Cock knikte.

“Je zou daaruit op kunnen maken dat die twee elkaar goed kenden.

“Jasper, dat had je moeten zien,” duidt volgens mij op een relatie die al enige tijd heeft geduurd. Het heeft een vertrouwelijk aspect.”

Vledder glimlachte.

“Het lijkt in niets op de kreet van een rechercheur tegen een man die hij kort tevoren heeft gearresteerd.”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Die man in gezelschap van Jasper was naar mijn overtuiging ook geen rechercheur.”

Vledder gebaarde voor zich uit.

“Hoe onderbouw je dat?”

De Cock kwam iets omhoog.

“Volgens Louis van Marcinelle werd Jasper door twee rechercheurs gearresteerd.”

“En?”

“Van der Vaart zegt dat hij van mening is dat Jasper slechts in gezelschap was van één man. Ik heb daar wel vertrouwen in. Die man woont al jaren op die tweede etage en kent de geluiden van de trap.”

Vledder glimlachte.

“Hij was daarin ook vrij positief.”

“Zeker,” zei De Cock.

“Verder is het heel ongebruikelijk dat een koppeltje rechercheurs na een anestatie uit elkaar gaat en slechts één van hen de begeleiding voortzet.”

“Dat is volgens jou niet gebeurd?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“De enige mogelijkheid die ik zie, is dat de rechercheurs die de arrestatie hebben verricht, Jasper kort daarna weer hebben vrijgelaten.”

Vledder grinnikte.

“In overleg met wie…met jou?”

De oude rechercheur reageerde wat verward.

“Met mij?”

Vledder knikte.

“Jij, De Cock, zou de arrestatie hebben bevolen.”

De oude rechercheur staarde somber voor zich uit.

“Het stinkt.”

Vledder parkeerde hun oude Golf op de spekgladde houten steiger achter het politiebureau. Ze stapten uit. De motregen was uitgegroeid tot een heuse bui. De Cock schoof de kraag van zijn regenjas omhoog en drukte zijn hoedje iets naar voren.

Via de Oudebrugsteeg sjokten ze naar de Warmoesstraat.

Toen ze de hal van het politiebureau binnenstapten, wenkte Jan Rozenbrand De Cock vanachter de balie met een kromme vinger.

De oude rechercheur liep op hem toe.

“Niet weer een lijk.”

De wachtcommandant keek naar hem op.

“Heb jij een lijk? Daar weet ik niets van. Ik heb geen melding van een lijk binnengekregen.”

“Die Jasper van de Gouwenaer,” legde De Cock uit, “die jij in jouw arrestantenbestand zou moeten hebben, is vermoord.”

“Vermoord?”

De Cock knikte.

“We vonden hem thuis in zijn woning, met een zwaar model dolk in zijn rug.”

Jan Rozenbrand sloeg zijn hand voor zijn mond.

“Is dat waar?”

De Cock spreidde zijn handen.

“Natuurlijk is dat waar,” sprak hij korzelig.

“Ik vind het een te slecht verhaal voor een sprookje.”

De wachtcommandant slikte en stak zijn hand omhoog.

“Die man van vanavond…de vader van die Jasper van de Gouwenaer…zit boven op je te wachten.”

Met loden schoenen liep De Cock de trap op naar de tweede etage. In luttele seconden overwoog hij tal van woorden, zinsneden, die hij zou gebruiken om de man te vertellen wat er met zijn zoon was gebeurd. Geen tekst beviel hem. Hij benijdde pastoors, dominees en priesters, die in soortgelijke situaties een pasklare retoriek voorhanden hebben. Die had hij niet.

Vledder volgde hem de trap op met gebogen hoofd. Toen de heer Van de Gouwenaer op de tweede etage de grijze speurder in het oog kreeg, stond hij van de bank op en liep op hem toe.

“Weet u al waar mijn zoon is?”

De Cock keek de man een moment aan.

“In de hemel…hoop ik.”

De oude rechercheur kneep onmiddellijk zijn ogen dicht en in zijn hart woelde de bereidheid om zijn tong af te bijten. Zo cru, zo grof had hij het niet bedoeld, en zeker niet gewild. Het was een snelle, ondoordachte reactie.

Met een gevoel van schaamte liep De Cock aan de man voorbij en maakte de deur van de grote recherchekamer open. Daarna draaide hij zich om en liep terug naar de man die op de plek was blijven staan.

De oude rechercheur las het onbegrip op het gezicht van de heer Van de Gouwenaer. Hij legde zijn hand op de schouder van de man.

“Ga mee. Kom bij me zitten.”

Als in trance liep Van de Gouwenaer achter hem aan en ging op de stoel naast zijn bureau zitten. De Cock boog zich iets naar de man toe.

“Ik heb,” verdedigde hij zich, “mij aan mijn belofte jegens u gehouden. Ik heb de werkgever van uw zoon, de heer Louis van Marcinelle uitgebreid over de arrestatie van Jasper verhoord. De kreeg van hem nog nadere informatie. Jasper zou inzake een fraude, door hem samen met anderen gepleegd, zijn gearresteerd in opdracht van mij, rechercheur De Cock van het politiebureau aan de Warmoesstraat.”

вернуться

1

Peedee: plaats delict.