Выбрать главу

De Cock deed de kraag van zijn regenjas omhoog en trok aan de rand van zijn hoed. Het verhaal van de jonge vrouw had hem aangegrepen. Hij besefte dat zij lange tijd in een hel had geleefd. Hij vroeg zich af of de ouders van Jan-Willem Hoffmann het afwijkend gedrag van hun zoon al kenden op het moment dat zij Jozefien het huwelijksaanbod deden. Het bleef uiteraard vreemd, dat het arrangement door de ouders van Jan-Willem zo terdege was voorbereid.

Dat Jozefien ter Haar het aanbod had geaccepteerd, vond hij, gezien haar karakter, wel aannemelijk. Hij herinnerde zich, dat zij eens haar vader bij hem had aangebracht, omdat zij van mening was dat het maar eens uit moest zijn met dat inbreken. Het bracht ook haar naam in diskrediet. Jozefien had altijd al kordaat haar eigen weg gezocht en daarbij niemand gespaard. Misschien juist daarom koesterde Handige Henkie een grote liefde en verering voor zijn dochter. Hield dat verband met het plotselinge overlijden van zijn schoonzoon? Zo ja, in hoeverre? Of was de dood van Jan-Willem Hoffmann niet zo plotseling gekomen? Was er geen gedegen voorbereiding aan voorafgegaan? De Cocks gedachten dwaalden af naar het verleden, naar zijn vele confrontaties met de vader van Jozefien. In zijn gloriejaren was Handige Henkie een voorbeeldig inbreker geweest, een man die zijn operaties altijd zorgvuldig voorbereidde, die aandacht had geschonken aan elk detail. Als Handige Henkie iets met de moord op Jan-Willem Hoffmann uitstaande had, dan was hij een tegenstander van formaat.

De Cock wreef met zijn hand de regen uit zijn gezicht. Waarom had Handige Henkie zo nadrukkelijk gewild dat hij een gesprek had met Jozefien? Om hem, De Cock, jegens haar mild te stemmen? Of was het een geraffineerde afleidingsmanoeuvre? De Cock vloekte binnensmonds.

‘Ik heb er geen moer mee te maken.’

Vledder keek hem van terzijde aan.

‘Zei je wat?’

De Cock knikte.

‘Ik zei dat ik er geen moer mee te maken had. Het is geen zaak voor ons. Het is een zaak voor de Lodewijk van Deysselstraat. En daarmee uit.’

Vledder lachte.

‘Je zult straks op het bureau toch een proces-verbaal moeten opmaken.’

De Cock keek verrast op.

‘Waarvan?’

Vledder gebaarde in zijn richting.

‘Jouw bevindingen in deze moordzaak. Het bijna nachtelijk bezoek van Handige Henkie bij jou thuis en het recente verhoor van Jozefien.’

De Cock reageerde uitzonderlijk fel.

‘Het was geen verhoor.’ Hij schreeuwde bijna. ‘Het heeft met mijn werk als rechercheur niets uit te staan. Het was een puur informeel gesprek tussen… tussen twee mensen die elkaar toevallig van vroeger kennen.’

‘Die twee zijn betrokken bij een moord.’

De Cock bleef staan. Zijn blik gleed over de gelaatstrekken van zijn collega.

‘Wat hebben ze aan de Lodewijk van Deysselstraat aan zo’n proces-verbaal? Er is niets concreets, niets tastbaars. Goed, Jozefien ter Haar had een slecht huwelijk met Jan-Willem. Maar daar zullen ze zelf ook snel genoeg achter komen. Als het nodig is, dan kunnen ze haar daar altijd nog over verhoren.’

Vledder grinnikte.

‘Er is een duidelijk verschil. Ze zal tegen rechercheurs van de Lodewijk van Deysselstraat niet zo openhartig zijn als tegen jou.’

‘Jozefien vertrouwt mij.’

Vledder hield zijn hoofd iets schuin. ‘Doet ze dat?’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Wat bedoel je, Dick?’ vroeg hij vriendelijk, waakzaam.

Vledder stak zijn handen omhoog.

‘Jozefien heeft ons alleen maar verteld hoe zielig ze in het huwelijk is gestapt en hoe slecht die Jan-Willem wel voor haar was.’

‘En?’

De jonge rechercheur zuchtte.

‘Heb je een onderzoek ingesteld in haar hotelkamer om te zien of ze een pistool had van het kaliber waardoor Jan-Willem Hoffmann de dood vond? Heb je gevraagd naar haar alibi voor de avond van de moord?’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Je hebt alleen maar als een goedige biechtvader naar haar verhaaltje geluisterd. Op de twee werkelijk concrete vragen die je haar stelde, heb je niet eens antwoord gekregen. Deed jij het Jozefien… of was het je vader?’

De Cock liep door. Zijn hoofd gebogen. De kritiek van zijn collega was terecht. Hij wist ook hoe het kwam. Het was een brok dualisme in zijn geest. De ethiek van zijn beroep als rechercheur en de stille bewondering die hij nog steeds koesterde voor de inbreker Handige Henkie… in een ver verleden… tegenstander en vriend.

Ze stapten het politiebureau aan de Warmoesstraat binnen. Meindert Post, de lange, stoere wachtcommandant, maakte wilde gebaren vanachter de balie.

‘De Cock,’ bulderde hij, ‘er zit boven een vent op je te wachten.’ Hij stond van zijn stoel op en kwam wat dichterbij. ‘Ik zei al tegen hem dat je er niet was, maar dat scheen hem niet te interesseren. Dan wacht ik wel, zei hij, tot hij terugkomt.’

De Cock knikte begrijpend en liep met twee treden tegelijk achter Vledder de trap op. Op de bank op de tweede etage zat een wat gezette man. De Cock schatte hem achter in de veertig. Hij was keurig gekleed, bijna klassiek, in een blauwzwarte jas, waaronder een witte zijden sjaal. Naast hem op de bank lag een gedistingeerde gleufhoed. De Cock boog zich wat naar hem toe, bezag het ronde gezicht, het dunne rossige haar, en herkende Rooie Bakker, een man, die in vroeger tijden wel eens met Handige Henkie op pad ging.

Rooie Bakker genoot in penozekringen geen al te beste reputatie. Hij stond bekend als een man die er niet voor terugdeinsde zijn makkers in het kwaad te verraden, wanneer hij dacht daarmee voor zichzelf ook maar de geringste vermindering van straf te verwerven.

Op een wat autoritaire wenk van de oude speurder liep Rooie Bakker achter hem aan naar de grote recherchekamer. De Cock hing zijn natte jas en hoed op en bracht Rooie Bakker naar een kamertje voor verhoor. Onderwijl beduidde hij Vledder hem te volgen.

Ze schoven alledrie om een tafeltje. De Cock keek Rooie Bakker secondenlang aan. Toen toverde hij zijn beminnelijkste glimlach te voorschijn.

‘Het lijkt waarachtig wel een reünie,’ sprak hij met gespeelde verwondering. ‘Gisteravond laat Handige Henkie en nu jij.’

Rooie Bakker knipperde met zijn ogen.

‘Reünie? Er is geen sprake van een reünie. Ik heb met het verleden niets meer te maken. Ik ben er helemaal uit. Het is al meer dan tien jaar geleden dat ik mijn laatste veroordeling heb gehad.’

‘Waar leef je nu van?’

Rooie Bakker zuchtte meelijwekkend.

‘Ik ben afgekeurd,’ sprak hij somber. ‘Mijn rug. Ik mag niet meer werken. Nooit meer. Ik heb een uitkering van de WAO.’

De Cock keek hem schuins aan.

‘Ik heb nooit geweten dat je werkte.’

Het klonk spottend.

Rooie Bakker blikte verontwaardigd.

‘In de bouw. Ik ben vroeger altijd metselaar geweest.’

De Cock glimlachte.

‘En van die WAO-uitkering kun je rondkomen?’

Rooie Bakker trok gelaten zijn schouders op.

‘Och,’ sprak hij triest, ‘wat zal ik ervan zeggen… het is feitelijk te weinig om van te leven en te veel om van te sterven.’

De Cock strekte zijn hand naar de revers van de blauwzwarte jas en bevoelde de stof. Daarna sloeg hij de jas open en monsterde het fraaie kostuum dat Rooie Bakker droeg. Op zijn gezicht verscheen een milde grijns.

‘En van die schamele centjes kun jij je dergelijke kleren permitteren?’

Het bolle gezicht van Rooie Bakker zwol wat op.

‘Ik ben je geen verantwoording schuldig, De Cock,’ reageerde hij kribbig. ‘Ik ben hier op verzoek van een oude gabber.[2] Het is dat Handige Henkie het mij vroeg, anders was ik niet gekomen.’ Hij zweeg even, streek met zijn wijsvinger door de gleuf van zijn hoed. ‘Zijn dochter zit in de knoei.’

De Cock veinsde ongeloof.

‘Hoezo… in de knoei?’

вернуться

2

Bargoens voor kameraad.