Выбрать главу

Een jonge diender stapte op hem toe; een notitieboekje in de hand. Hij wees schuin achter zich. ‘Daar is de man die hem heeft gevonden. Ik heb zijn volledige naam en adres, maar misschien wilt u nog even met hem praten?’

De Cock schoof de mouw van zijn jas iets omhoog en keek op zijn horloge. Het was bijna middernacht. ‘Welke sterveling,’ bromde hij, ‘struint op dit onzalige uur hier nog rond? Is het een junk?[5]

De diender schudde het hoofd. ‘Een gewone man. Hij woont hier niet ver vandaan, op de Oude Waal bij de Montelbaanstraat. Voor hij ging slapen, liet hij nog even zijn hond uit. Het beest bleef hier rondsnuffelen. Toen de man ging kijken waar zijn hond bleef, vond hij die dooie vent en belde de politie.’

De Cock plooide zijn lippen in een tuitje. ‘Dat eh… dat klinkt plausibel,’ sprak hij traag, nadenkend. ‘Zet zijn verklaring maar op papier, compleet met het tijdstip van de ontdekking.’

Hij keek naar de diender op.

‘Wat is het voor een hond?’

De agent grijnsde. ‘Een scharminkel, hoog op de poten, een echt vullesbakkenrassie en mager… ik wed dat als de maan scheen, je zijn hart kon zien kloppen.’

De Cock glimlachte. ‘Oké, ik vind morgen jouw proces-verbaal wel op mijn bureau.’

De diender liep weg en De Cock draaide zich om naar Vledder, die heel minutieus de omgeving afzocht.

‘Zijn er hulzen?’

Vledder wees naar een glimmend plekje in de modder. ‘Ik heb er al twee gevonden.’

De Cock boog zich voorover. ‘Het lijkt wel 9 mm. Als het goed is, moeten er drie zijn.’

Bram van Wielingen, de politiefotograaf, stapte, plassen ontwijkend, op hem toe. Een zware metalen koffer bungelde op zijn brede rug. Hij zwaaide bij wijze van groet naar de rechercheurs en keek op de dode neer.

‘Verdomme,’ riep hij verward, ‘het lijkt waarachtig wel die vent in het Rembrandtpark.’

De Cock keek de politiefotograaf fronsend aan. ‘Die vent in het Rembrandtpark?’ vroeg hij.

Van Wielingen knikte nadrukkelijk. ‘Die dooie kerel op dat smalle grindpad… die lag er vrijwel net zo bij. Op zijn rug en ook drie schoten op een kluitje precies in de hartstreek. Ik zou eens gaan praten met de jongens van de Lodewijk van Deysselstraat.’ De Cock grinnikte. ‘Dat hebben we al gedaan… zelfs voor wij deze man ontdekten.’

Bram van Wielingen opende zijn koffer en monteerde een flitslicht op zijn Hasselblad. ‘Er is al een arrestatie verricht. Ik heb gehoord dat de jongens aardige aanwijzingen hebben tegen de vrouw van het slachtoffer.’

De Cock knikte met een ernstig gezicht. ‘Ik neem ook aan dat ze nog steeds vastzit.’

Van Wielingen flitste in het dode gezicht.

Ineens liet hij zijn camera zakken. ‘Dan kan zij deze moord nooit hebben gepleegd.’

Het klonk als een verrassende conclusie.

De Cock schudde het hoofd. ‘Een beter alibi kun je je nauwelijks indenken.’

Vledder kwam tussenbeide. Hij wees naar de dode in de modder. ‘Denk je,’ vroeg hij aan Van Wielingen, ‘dat deze man en die vent in het Rembrandtpark door een en dezelfde persoon zijn neergeschoten?’

Bram van Wielingen stak afwerend een hand op. ‘Ik ben fotograaf. Recherche is jouw vak. Ik zeg je alleen: de verwondingen zijn vrijwel identiek. Dat was het eerste wat mij opviel.’ Hij zweeg even. ‘Zijn er hulzen?’

‘Ik heb er tot nu toe twee gevonden.’

‘Dus een pistool?[6]

‘Ja, vermoedelijk een 9 mm.’

Van Wielingen gebaarde met zijn camera in de hand. ‘Nou… als de luitjes van het laboratorium straks zeggen dat deze hulzen en de hulzen in het Rembrandtpark uit hetzelfde wapen komen, ben je een heel eind op weg.’

De Cock keek de fotograaf schuins, onderzoekend aan. ‘Op weg… waarheen?’

‘Naar de dader van die twee moorden.’

De Cock schudde resoluut het hoofd. ‘Al zijn de schotwonden vrijwel identiek… het behoeft niet per se een en dezelfde dader te zijn. Het wapen kan door twee verschillende mensen zijn gehanteerd.’ Hij wendde zich tot Vledder. ‘Stel nu, dat onze Jozefien verantwoordelijk is voor de moord op Jan-Willem Hoffmann… na haar daad speelt ze het pistool in handen van haar vader. En Handige Henkie begaat met hetzelfde wapen moord nummer twee als eh… als een soort aanwijzing dat zijn dochter ook aan die eerste moord onschuldig is. Het lijkt mij zinnig…’

Dokter Den Koninghe tikte De Cock achter op de schouder. ‘Kan ik er even bij?’ vroeg hij onderbrekend.

De Cock sprong haastig opzij. ‘Ik heb u echt niet zien aankomen,’ sprak hij verontschuldigend. Hij schudde de lijkschouwer hartelijk de hand. Verderop bij de Nieuwe Ridderstraat ontdekte hij een ambulancewagen. ‘Bent u met de Geneeskundige Dienst gekomen?’

Dokter Den Koninghe maakte een mistroostig gebaar. ‘Mijn eigen chauffeur is ziek geworden.’ Hij gebaarde naar de dode in de modder. ‘Is dat de patiënt?’

De Cock lachte om de uitdrukking. ‘Patiënt,’ herhaalde hij, ‘ik denk niet, dat wij nog veel voor hem kunnen doen.’

Dokter Den Koninghe bracht zijn kleine witte handen naar voren en vouwde ze samen. ‘Bidden voor zijn ziel.’ Het klonk haast spottend. Hij trok de pijpen van zijn streepjespantalon wat omhoog en hurkte bij het slachtoffer neer. Zijn knieën kraakten. Hij voelde aan het voorhoofd en de beide wangen. Daarna drukte hij de oogleden nog iets terug en bezag de pupillen. Toen kwam hij moeizaam overeind. ‘De man is dood,’ sprak hij laconiek.

De Cock grijnsde breed. ‘Daar waren we al bang voor,’ reageerde hij wat cynisch.

‘Nog niet zo langgeleden.’

‘Hoe lang?’

De altijd wat excentrieke lijkschouwer hield zijn hoofd iets schuin en krabde onder zijn oude, al wat groen uitgeslagen garibaldi. ‘Een… twee uur.’ Hij sprak terughoudend, weifelend. ‘Het lichaam voelt nog warm aan. En op deze open vlakte op de rug in een koude plas water is er toch een sterke afkoeling.’

De Cock knikte begrijpend.

‘Kunt u nog wat exacter zijn?’

Dokter Den Koninghe bracht zijn linkerarm omhoog en keek op zijn horloge. ‘Je kunt aannemen, dat hij om tien uur nog in leven was. Meer kan ik je niet zeggen.’ Hij draaide zich om en liep waardig door een modderplas naar de wachtende ambulancewagen. Bram van Wielingen trad naderbij en maakte nog een paar opnamen van de dode. Niet ver van de twee andere hulzen vond hij de derde. Zorgvuldig deed hij ze een voor een in een plastic zakje. Daarna borg hij zijn fraaie Hasselblad op en hees de zware metalen koffer op zijn rug. ‘Groetjes.’ Hij wuifde met zijn vrije hand. ‘Die hulzen breng ik voor je naar het laboratorium en als het een beetje mee zit, heb je morgenochtend je plaatjes op het bureau.’ De Cock wuifde terug. ‘Maak het vannacht maar niet te laat. En doe de groeten thuis.’

Toen de politiefotograaf was vertrokken, wenkte De Cock de wachtende broeders van de Geneeskundige Dienst. Ze tilden het lijk uit de plas en legden het op de brancard. Daarna sjorden ze de riemen vast en droegen het weg.

De Cock keek het na. Het beeld was hem vertrouwd. Hoevelen had hij er in zijn lange rechercheleven al zo zien wegdragen? De deuren van de ambulancewagen klapten dicht.

De Cock keek naar Vledder, die naast hem stond.

‘Het lijkt mij het beste, dat je achter hen aanrijdt. Voor ze hem in het sectielokaal in een koelvak stoppen, haal je alles uit zijn zakken. We weten nog steeds niet wie hij is.’

Hij zweeg even en wreef over zijn kin. ‘Misschien zit wel ergens een vrouw met kinderen op hem te wachten.’

‘En dan?’

De Cock keek hem wat afwezig aan. ‘Wat bedoel je?’

‘Als ik zijn zakken heb leeggeplukt?’

‘Dan kom je terug naar de Kit. Ik blijf daar op je wachten. Er moet nog een telex weg en een stukje in het rapport.’

вернуться

5

Druggebruiker.

вернуться

6

Een pistool werpt na het schot de huls uit. Bij een revolver blijft de huls in de roterende cilinder.