Выбрать главу

De Cock schoof zijn hoedje naar voren.

‘Het innerlijk besef van goed en kwaad,’ antwoordde hij ontwijkend, ‘heeft de mensen altijd beziggehouden. Een Oudhollands gezegde luidt: hij heeft een geweten als een hooischuur… of… in de hal van zijn geweten kan men in een koets, bespannen met vier paarden rondrijden.’

Vledder lachte. ‘Erg ruim.’

De Cock knikte.

‘Je kunt als rechercheur met het begrip geweten geen kant op,’ sprak hij vermoeid. ‘Er zijn mensen die worden geplaagd door wroeging om een winkeldiefstal die zij in hun jeugd hebben begaan. Er zijn er ook, die met een of meer moorden op hun geweten nog van een onbekommerde nachtrust genieten.’

Ze lieten het onderwerp rusten.

Vledder stuurde de Golf achter het Koninklijk Paleis om naar de Raadhuisstraat en reed van daar naar de Rozengracht.

‘Hoe oud is die Yolanda van Zelhem?’

‘Zo half in de veertig, schat ik. Tegen de vijftig.’

‘Jong om te sterven.’

De Cock bromde.

‘Ik denk dat Onze-Lieve-Heer zich van leeftijden weinig aantrekt.’

De oude rechercheur plukte een krant uit de binnenzak van zijn regenjas.

‘Het ochtendblad gelezen?’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Daar heb ik ’s morgens geen tijd voor.’

De Cock vouwde de krant open.

‘Pieter van Vlietland beschuldigt in een uitgebreid artikel de officier van justitie van een drievoudige moord.’

‘Toe maar.’

De Cock knikte.

‘Meester Medhuizen heeft, na zich uitgebreid medisch te hebben laten voorlichten, geoordeeld, dat de oude mevrouw Stoffels, haar vriend Schuitema en haar kleindochter Mariska, zijn overleden.[1] Hij heeft hun lichamen uit de koelruimten laten verwijderen. Ze worden morgen in Medemblik begraven.’

Vledder glimlachte.

‘Pieter van Vlietland is het daar niet mee eens?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘De journalist noemt het moord. Volgens hem had de officier van justitie niet het recht om het experiment te onderbreken.’

‘Ga jij morgen naar die begrafenis?’

De Cock liet zijn hoofd iets zakken.

‘Ik… eh, ik heb het gevoel,’ sprak hij aarzelend, ‘dat ik daar zou moeten zijn… uit piëteit met de doden, die mijn gedachten zo lang hebben beheerst, maar die lade van mijn bureau moet ook leeg.’

Vledder stopte bij het portiershuisje met een slagboom. Hij kreeg een bezoekerskaart en vond voor de Golf een parkeerplaatsje niet ver van de ingang van het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis.

De rechercheurs stapten uit. Bij hun nadering gleden de glazen schuifdeuren geluidloos open. Met Vledder in zijn kielzog slofte De Cock naar de balie. Een lieve brunette in een witte blouse op een marineblauw rokje, stond van de stoel achter haar bureau op en liep op hem toe.

De oude rechercheur lichtte beleefd zijn hoedje.

‘Mijn naam is De Cock,’ opende hij vriendelijk. ‘De Cock… met… eh, met ceeooceekaa.’ Hij duimde schuin naast zich. ‘En dat is mijn collega Vledder. Wij zijn rechercheurs van het bureau Warmoesstraat en worden verwacht bij een patiënt… mevrouw Van Zelhem… kamer 317.’

De brunette keek hem wat verward aan.

‘Mevrouw Van Zelhem?’

De Cock knikte.

‘Yolanda van Zelhem. Ze schreef ons een brief, waarin ze om een onderhoud verzocht.’

‘Een onderhoud met de recherche?’

‘Ja.’

De brunette leek een moment besluiteloos.

‘Een ogenblikje.’

Ze draaide zich om, liep van de balie weg en verdween aan het einde van het vertrek door een deur.

Het duurde enkele minuten, toen kwam ze terug met achter haar een knap ogende vrouw van middelbare leeftijd. De Cock schatte haar op achter in de veertig. Ze droeg een wijde japon met uitbundige bloemen. Haar donkerblonde haren waren hoog opgestoken en in haar oorlellen glinsterden kleine diamantjes. Ze stapte kordaat aan de brunette voorbij en liep op De Cock toe.

‘U bent van de recherche?’

Haar toon had iets dwingends.

De grijze speurder knikte in de richting van de brunette.

‘Ik heb mij al voorgesteld.’

‘Rechercheur De Cock?’

‘Inderdaad.’

De vrouw strekte haar rechterhand naar hem uit.

‘Mag ik die brief eens zien, die Yolanda u heeft geschreven?’

De Cock schonk haar zijn beminnelijkste glimlach.

‘Met wie heb ik het genoegen?’

De vrouw strekte haar rug.

‘Ik ben Sabrine… Sabrine Achterbroek. Ik ben lid van het dagelijks bestuur van de Stichting Avondzon.’

Ze zweeg even. Haar tong gleed langs haar lippen.

‘We zijn wat achterdochtig geworden. Gisteren heeft zich hier een man gemeld, die ook al beweerde dat Yolanda van Zelhem een afspraak met hem had. Daar is ons achteraf niets van gebleken.’

‘Hoe?’

‘Wat bedoelt u?’

‘Hoe is u gebleken dat Yolanda van Zelhem geen afspraak met die man had gemaakt?’

‘Dat heeft Yolanda zelf gezegd.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Heeft die man met haar gesproken?’

Sabrine Achterbroek knikte nadrukkelijk.

‘Zeker. Het meisje aan de balie heeft hem, zonder enige argwaan, naar kamer 317 verwezen. En daar heeft hij een tijdje met Yolanda van Zelhem zitten babbelen.’

‘Waarover?’

Sabrine Achterbroek zuchtte omstandig.

‘Dat heeft Yolanda ons niet willen vertellen.’

‘Waarom niet?’

Sabrine Achterbroek tilde haar schouders op.

‘Dat weet ik niet. Ze deed nogal geheimzinnig over dat bezoek, lacherig, giechelig… alsof ze iets ondeugends had gedaan.’

De Cock keek haar onderzoekend aan.

‘Ze was wel bij haar positieven?’

‘Absoluut.’

De Cock gebaarde voor zich uit.

‘Misschien is ze jegens ons wat openhartiger. Wijst u mij haar kamer.’

Sabrine Achterbroek spreidde haar beide handen.

‘Dat heeft geen zin.’

De Cock keek haar niet-begrijpend aan.

‘Geen zin?’

Sabrine Achterbroek schudde haar hoofd.

‘U kunt haar niet meer spreken. Yolanda van Zelhem is vanmorgen in alle vroegte overleden.’

2

Ze reden met hun Golf van het parkeerterrein bij het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis weg. Een grauw wolkendek had het prille voorjaarszonnetje versluierd. Minuscule druppeltjes fijne motregen overdekten de voorruit met een lichte nevel.

Bij de verkeerslichten op de Johan Huizingalaan zette Vledder de ruitenwissers aan. De jonge rechercheur leunde op zijn stuur en keek strak voor zich uit tot het licht op groen sprong. Om zijn mond lag een norse trek.

Het ontging De Cock niet.

‘Wat zit je dwars?’ vroeg hij vriendelijk.

Vledder snoof.

‘Ik vond het gênant,’ sprak hij verbolgen, ‘dat jij het broze uitgeteerde lichaam van die dode vrouw nog van alle kanten wilde bekijken. Die jonge behandelende arts begreep er ook niets van. Het viel mij echt mee dat hij jouw verzoek inwilligde en haar door een verpleegster liet ontkleden.’

‘Ze droeg alleen een hemd.’

Vledder kneep zijn lippen opeen.

‘Toch vond ik het gênant.’

De Cock trok gelaten zijn schouders op en liet zich onderuitzakken. Om aan de hypnose van de monotoon zwiepende ruitenwissers te ontkomen, schoof hij de rand van zijn oude hoedje tot op de rug van zijn neus.

‘Die behandelende arts,’ sprak hij kalm, ‘is geen rechercheur. Niet hij, maar ik word ervoor betaald om achterdochtig te zijn.’

Vledder bromde.

‘Waarom wilde jij per se weten of Yolanda van Zelhem een natuurlijke dood was gestorven? Ze schreef toch zelf dat ze haar einde voelde naderen? Haar dood was voor niemand een verrassing.’

вернуться

1

Zie: De Cock en de sluimerende dood.