Выбрать главу

‘Op verzoek van de politie in Antwerpen deze begrafenis onopvallend bijwonen.’

De jonge rechercheur grinnikte.

‘De manier waarop jij dreunend achter de hoge hoed van die kraai aan rende, kun je moeilijk “onopvallend” noemen.’

De oude rechercheur lachte wat zuur, maar gaf verder geen commentaar. Hij blikte opzij. ‘Vond jij de toespraak van die prediker in de aula niet wat vreemd? Ik moet zijn woorden nog eens overdenken, maar ik kreeg de stellige indruk dat hij iemand van de aanwezigen iets wilde zeggen… duidelijk maken.’ Vledder knikte.

‘Wat? En aan wie?’

De Cock trok zijn schouders op.

‘Dat is moeilijk te zeggen. Of de prediker sprak uit eigen ervaringen… heeft de vermoorde gekend… of iemand heeft hem iets in het oor gefluisterd.’ Hij knikte voor zich uit. ‘Het lijkt mij zinvol om de goede man eens aan de tand te voelen.’

Vledder reageerde ineens fel.

‘Waarom?’ riep hij geëmotioneerd. ‘Wat hebben wij ermee te maken? Het is een Belgische moord. Het verzoek uit Antwerpen luidt “de begrafenis bijwonen”, wel, laten we het daarbij houden. We hebben aan de Warmoesstraat werk genoeg liggen.’

De Cock liep een tijdje nadenkend voort.

‘Het ellendige is: we weten niets van die Hendrik-Jan van Assumburg.’

Vledder kneep zijn lippen op elkaar.

‘En ik wil ook niets van hem weten.’

De Cock negeerde de opmerking.

‘ “Als zijn leven,” ’ memoreerde hij peinzend, ‘ “naar welke maatstaven ook gemeten… niet juist was ingericht… dan zal hij nu wel reeds geoordeeld zijn door Hem die alle facetten kent…” Dat waren exact de woorden van de dominee.’ De Cock schoof zijn dikke onderlip vooruit en strekte zijn rechterhand naar voren. ‘Het heeft er alle schijn van dat die vent in die kist daar, niet altijd een onberispelijk leven heeft geleid. Het zou mij niets verbazen als het motief voor de moord ook in die richting moet worden ge…’

Vledder onderbrak hem.

‘De Cock,’ snauwde hij geërgerd, ‘stop daarmee. Het is geen zaak van de Warmoesstraat. Laten onze collega’s in Antwerpen die moord oplossen. Die zijn mans genoeg. Geloof me.’ Hij blikte wild opzij. ‘Of dacht je dat ze daar een De Cock met ceeooceekaa nodig hadden?’

De opmerking droop van sarcasme.

De grijze speurder wreef over zijn kin. Hij begreep zijn jonge collega best. De zaak van de golfclubmoorden[2] was net afgerond. De vermoeidheid van de nachtelijke tochten stak nog in hun botten.

De stoet had het graf bereikt. De Cock nam zijn hoedje af en schaarde zich in de kring. Ineens was de dominee er weer en nam het woord.

‘Daar het de almachtige God behaagd heeft,’ galmde hij plechtig, ‘onze thans gestorven broeder Hendrik-Jan van Assumburg tot zich te nemen… zo bestellen wij zijn lichaam ter aarde… aarde tot aarde… as tot as… stof tot stof…’

De Cock liet de woorden van de dominee langs zich heen glijden. Zijn scherpe blik dwaalde langs de kring van belangstellenden.

De zwartgesluierde jonge vrouw was mooi, constateerde hij, aantrekkelijk. De statige heer met het charmante grijs aan zijn slapen, ondersteunde haar. De manier waarop hij dat deed, hinderde De Cock. Het was te nadrukkelijk, overdreven, geen gebaar van werkelijk medeleven of verdriet. Bovendien wekte de jonge vrouw geenszins de indruk enige steun nodig te hebben. Plotseling ontdekte hij aan de andere zijde van het graf, in de buitenste rij van de kring, een gezicht… een bleek, smal gezicht. Even kruisten hun blikken… blikken van herkenning.

De adem van De Cock stokte. Een verlammend gevoel kroop in zijn benen. Een moment was hij niet tot actie in staat. Toen wurmde hij zich stotend met zijn beide ellebogen uit de kring en draafde achter de belangstellenden om naar de plek waar hij dat gezicht had gezien. Hij kwam te laat. Toen hij de bewuste plek had bereikt, zag hij ruim dertig meter voor zich uit een man met wapperende jaspanden over het grindpad rennen.

Wild stampend zette De Cock een achtervolging in. Aanvankelijk boekte hij enige winst, maar de scherpte van zijn sprintje sleet snel. Allengs werd de afstand groter. Na een honderd meter gaf de grijze speurder zich gewonnen. Zwaar hijgend liet hij zich op een bank onder een kale treurwilg zakken en knoopte het bovenste knoopje van zijn overhemd los.

Vledder liep met een rood hoofd op hem toe.

‘Wat… wat,’ stamelde hij onthutst, ‘ben je allemaal aan het doen? Het is een schande. Je verstoort de hele plechtigheid.’

De Cock bracht zijn ademhaling weer wat op peil.

‘Ik zat achter een man aan.’

‘Wat voor een man.’

‘Ene Ronald Kruisberg.’

De jonge rechercheur keek hem verwonderd aan.

‘Wordt die gezocht?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Hij stierf… twee jaar geleden.’

2

Vledder veegde met zijn mouw wat fijne sneeuw van de voorruit van de oude Volkswagen. Daarna stapte hij in, startte de motor en reed van de begraafplaats weg.

De Cock zat onderuitgezakt naast hem. De grijze speurder had de kraag van zijn duffelse jas weer omlaag geduwd en zijn wollen sjaal wat losser van zijn hals getrokken. Onder zijn Harris-tweed colbert broeide de eigengebreide pullover, die zijn zorgzame vrouw hem dwong te dragen zolang er een ‘r’ in de maand was. Hij schudde zijn hoofd en pufte omstandig na.

‘Twee vermoeiende sprintjes in nog geen drie kwartier… dat is te veel voor een rechercheur op leeftijd.’

Vledder keek hem van terzijde aan.

‘Waarom heb je mij niet gewaarschuwd? Misschien had ik hem wel ingehaald.’

De Cock zwaaide wat geagiteerd.

‘Wat had ik dan moeten roepen? “Vledder, aan de andere kant van het graf staat een dode man in de rij… pak hem even?” ’ Hij snoof. ‘Een opmerkelijke kreet tijdens een begrafenisplechtigheid.’ Hij zweeg even en om zijn mond danste een zoete grijns. ‘Bovendien zou mijn oude moeder het mij nooit vergeven, wanneer ik een dominee in zijn zegenrijke arbeid had gestoord.’

De jonge rechercheur lachte.

‘Het gaf anders opschudding genoeg. Ik denk dat niemand meer naar het Onze Vader heeft geluisterd.’

‘Dat spijt me.’

Vledder boog zich iets over het stuur.

‘Weet je het zeker?’

‘Wat?’

‘Dat die Ronald Kruisberg dood is?’

De Cock drukte zich wat omhoog.

‘Jaren geleden, nog vóór ik met jou optrok, heb ik eens een oplichtingszaak behandeld. Die Kruisberg was daarin verdachte.

Hij had een BV’tje opgericht en aan tientallen mensen voor veel geld kaveltjes grond in Spanje verkocht met het doel daarop in de toekomst schitterende bungalows te bouwen. Toen een paar argwanend geworden kopers eens ter plekke gingen kijken, bleken de kavels ver van de bewoonde wereld te liggen, op een ruw, rotsachtig terrein, waarmee niets te beginnen was. De grond was nog geen fractie waard van hetgeen de bedrogen kopers ervoor hadden betaald.’

‘Kreeg je de zaak rond?’

De Cock knikte heftig.

‘Zeker. Ik heb in die tijd ook ettelijke gesprekken met Ronald Kruisberg gevoerd. Een vriendelijk en innemend man. Maar toen ik eindelijk van de officier van justitie toestemming kreeg om hem terzake fraude te arresteren, bleek de vogel gevlogen.’ Vledder knikte begrijpend.

‘Met al het geld.’

‘Precies.’

‘Hoe kom je erbij dat hij dood is?’

De Cock ademde diep.

‘Toen Ronald Kruisberg ondanks al mijn inspanningen toch spoorloos bleef, heb ik een uitgebreid telexbericht verzonden met een dringend verzoek tot opsporing, aanhouding en voorgeleiding. Ongeveer een jaar of twee geleden, las ik in de krant een overlijdensadvertentie van hem. Ronald Kruisberg, zo stond er, was bij een tragisch verkeersongeval om het leven gekomen. Ik heb toen onmiddellijk bij de Burgerlijke Stand geïnformeerd en daar zei men mij, dat hij inderdaad in het register van overlijden was opgenomen.’

вернуться

2

Zie De Cock en moord op termijn.