Выбрать главу

De dokter zegt: „Maar wat is uw probleem dan (врач говорит: какая же у вас тогда проблема)?”

De patiënt antwoordt: „Ik heb een week geleden de lotto gewonnen (неделю назад я выиграл в лото; geleden – прошлый, прошедший, минувший: twee weken geleden – две недели тому назад; winnen – выигрывать)”.

Een man komt bij de dokter en de dokter vraagt aan de patiënt wat zijn probleem is.

De man antwoordt: „Ik ben getrouwd met een oerlelijke vrouw gewoon voor het geld”.

De dokter zegt: „Maar wat is uw probleem dan?”

De patiënt antwoordt: „Ik heb een week geleden de lotto gewonnen”.

Vissen

(Ловить рыбу)

Een man is aan het vissen (один мужик /сидит/ ловит рыбу; is aan het vissen – «находится при ловле рыбы», эта форма соответствует настоящему продолженному времени) als er een voorbijganger langskomt (когда к нему подходит один прохожий; langs komen bij iemand – зайти, заскочить к кому-либо) en vraagt (и спрашивает): „Bijten ze (клюют они; bijten – кусать/ся/; клевать /о рыбе/)?”

Zegt de man (мужик говорит): „Waarom denk je dan (почему тогда по-твоему) dat ik zo ver van de kant af zit (я так далеко от края сижу? van… af – от)?”

Een man is aan het vissen als er een voorbijganger langskomt en vraagt: „Bijten ze?”

Zegt de man: „Waarom denk je dan dat ik zo ver van de kant af zit?”

Gestolen

(Украли: «украдено»)

Een man komt lachend een politiebureau binnen (один мужчина заходит, смеясь, в полицейское бюро, binnenkomen – входить /во что-либо/; прибывать), hij zegt (он говорит): „Mijn auto is gestolen (мою машину украли: «моя машина украдена»; stelen – красть, воровать)”.

Agent: „Waarom lacht u dan (почему вы тогда смеетесь)?”

De man: „Mijn schoonmoeder zat erin (моя теща сидела в ней; erin – в этом; в нем/в ней)”.

Een man komt lachend een politiebureau binnen, hij zegt: „Mijn auto is gestolen”.

Agent: „Waarom lacht u dan?”

De man: „Mijn schoonmoeder zat erin”.

Zondagmorgen aan de ontbijttafel

(Воскресным утром за завтраком 1 )

„Mammie, mijn ei smaakt zo akelig (мамочка, мое яйцо имеет такой неприятный вкус; smaken – быть вкусным; иметь вкус /naar – чего/).

„Houd je mond en eet het op (молчи и съешь его полностью; zijn mond houden – молчать: «держать свой рот»; opeten – съесть /всё, до конца/, доесть). Over het eten mag niet worden gezanikt (о еде не ноют: «нельзя, чтобы нылось»; zaniken – ныть).

„Mammie, moet ik het snaveltje ook opeten (мамочка, клювик я тоже должен съесть; snavel – клюв)?”

„Mammie, mijn ei smaakt zo akelig”.

„Houd je mond en eet het op. Over het eten mag niet worden gezanikt”.

„Mammie, moet ik het snaveltje ook opeten?”

Zich eruit werken

(Выкрутиться 2 )

„En mevrouw, hoe gaat het met u (как поживаете, госпожа: «как это идет с вами»)?” vraagt een vriendelijke heer (спрашивает дружелюбный господин). „Is alles ook goed met uw man (с вашим мужем тоже все хорошо)?”

Hij slikt zijn woorden in (он проглатывает свои слова; slikken – глотать), want hij ziet opeens (потому что он вдруг видит) dat ze in de rouw is (что она в трауре). Snel voegt hij eraan toe (он быстро добавляет /к сказанному/; toevoegen – добавлять /aan – к/; eraan – к этому /добавить/): „Ligt hij nog altijd op hetzelfde kerkhof (он все еще лежит на том же кладбище; altijd – всегда; все еще)?”

„En mevrouw, hoe gaat het met u?” vraagt een vriendelijke heer. „Is alles ook goed met uw man?”

Hij slikt zijn woorden in, want hij ziet opeens dat ze in de rouw is. Snel voegt hij eraan toe: „Ligt hij nog altijd op hetzelfde kerkhof?”

In de boetiek

(В бутике /небольшом магазине модной одежды/)

Ietwat verlegen (немного смущенно) fluistert het jonge meisje (шепчет молодая девушка; fluisteren – шептать) tegen de verkoper in de boetiek (продавцу в бутике): „Vindt u niet (вы не находите) dat deze jurk te bloot is (что это платье слишком открытое; bloot – голый, обнаженный; непокрытый)?”

Hij werpt een blik (он бросает взгляд) in haar decolleté en vraagt (на ее декольте и спрашивает): „Heeft u borsthaar (у вас есть волосы на груди; borst – грудь)?”

„Natuurlijk niet (нет, конечно)!” zegt het meisje verontwaardigd (говорит возмущенно девушка; verontwaardigen – возмущать; waardig – достойный)

„In dat geval (в этом случае) heeft u gelijk (вы правы; gelijk hebben – быть правым: «иметь правоту»), die jurk is te bloot (это платье слишком открытое)”.

Ietwat verlegen fluistert het jonge meisje tegen de verkoper in de boetiek: „Vindt u niet dat deze jurk te bloot is?”

вернуться

1

Ontbijt – завтрак; tafel – стол; еда; трапеза.

вернуться

2

Werken – работать; действовать; eruit – из этого /наружу/.

полную версию книги